Poëzie

BOEKEN NR. 2, FEBRUARI 2024

Bernard Dewulf: Licht dat naar ons tast. Verzamelde gedichten

door Dirk De Geest

Bernard Dewulf was niet alleen een begenadigd essayist, hij was ook een uniek dichter. Daarom is het bijzonder lovenswaardig dat nu zijn verzamelde gedichten worden uitgebracht. Het is een fraai boek geworden, met een mooie uitleiding door Charles Ducal. Hij spreekt over hun vriendschap maar stelt ook de gedichten voor van zijn collega. Het belangrijkst zijn evenwel de verzen zelf. Dit boek bundelt de vier dichtbundels die Dewulf liet verschijnen, vanaf zijn debuut Waar de egel gaat (Atlas 1995) tot zijn laatste bundel Naar het gras. Daarenboven zijn ook een aantal verspreide verzen opgenomen, zodat de lezer hier een definitieve verzameling kan lezen.  

Van bij zijn eerste gedichten liet Bernard Dewulf zich opmerken als een begenadigd observator, iemand die als geen ander de details die hij waarnam, kon uitvergroten. Zijn blik is daarbij al vergelijkbaar met de manier waarop hij later in zijn essays beeldende kunst zou bestuderen: als een eigenzinnige spiegel van de werkelijkheid, met veel oog voor wat op het eerste gezicht onooglijk lijkt. Zijn toon is tegelijk afstandelijk en empathisch, met veel eerbied voor kwetsbare mensen en situaties. In de eerste gedichten gaat het daarbij vaak om mensen uit de psychiatrie en de geriatrie, want Dewulf vervulde zijn burgerdienst in een instelling. Doordat hij in die jaren samen met Dirk Van Bastelaere en Erik Spinoy meewerkte aan de programmatische bloemlezing Twist met ons (Den Gulden Engel 1987) kreeg ook Dewulf een tijdlang het etiket ‘postmodernistisch’ toebedeeld, maar in feite paste zijn poëzie helemaal niet bij dat plaatje. Daarvoor miste ze ironie en doorgedreven intertekstualiteit en bleef ze toch sterk in het verlengde van de traditie.
 
Die kenmerkende eigenschappen, die niet toevallig meteen bij recensenten de gedichten van Herman de Coninck opriepen, zijn al in de debuutbundel aanwezig. Waar de egel gaat bevat een aantal portretten, gerangschikt in thematische reeksen. In eerste instantie gaat het om oudere mensen, van wie het hoofd vol zit met herinneringen en verhalen maar die tegelijk enigszins buiten het hedendaagse leven staan en opgesloten zitten in hun eigen universum. Hun verwarring wordt op inlevende wijze opgeroepen als een soort van geheim dat zij met zich meedragen. Boeiend is de manier waarop de dichter dat verbindt met zijn eigen dichterschap; hij ziet zichzelf als een soort van snuffelaar in andermans leven en ziel. Die spanning tussen het herkenbare en het waarneembare enerzijds en het mysterie anderzijds vormt een contante in het hele oeuvre van Bernard Dewulf. In de daarop volgende reeks vindt die observatie van de buitenwereld een weerspiegeling in een aantal intieme liefdesgedichten; de geliefde vrouw verschijnt evenzeer als een ‘vertrouwde vreemde’. Haar aanwezigheid kleurt het leven van de ik-figuur, maar hun liefde verhindert niet dat sommige aspecten gesloten blijven. Mensen kunnen, hoe intens ze ook samenleven, elkaar nooit volledig begrijpen, laat staan dat ze zouden samenvallen. Die afstand staat garant voor de blijvende dynamiek van de liefdesrelatie maar ze is noodzakelijk ook een bron van frustratie en weemoed.
 
Het valt inderdaad op hoeveel gedichten in deze verzameling dat weemoedige perspectief huldigen. Telkens weer wordt de ik geconfronteerd met de beperkingen van zijn blik en zijn begripsvermogen. Dat geldt uiteraard voor de gezinsleden en de kennissen die deels buiten schot blijven, maar het vormt ook een thema in de gedichten die Dewulf aan zijn ouders heeft gewijd. De afwezige moeder en de vader, die een soort van dubbelganger wordt van de ouder wordende zoon, zijn monumentale verschijningen maar net daardoor ook ondoorgrondelijke personages. Dat geldt evenzeer voor de vele indrukwekkende gestalten die kunstenaars uit verleden en heden hebben gecreëerd. Typisch voor Dewulf is inderdaad dat hij voortdurend leven en kunst met elkaar verbindt en in elkaar laat overgaan, een combinatie die ook in zijn talrijke essays frequent voorkomt. Veel verzen in Licht dat naar ons tast hebben net kunstwerken als thema. De dichter becommentarieert wat hij ziet op schilderijen, maar tegelijk betrekt hij daarbij ook zijn eigen perspectief en zijn subjectiviteit. Als kijker probeert hij te doorgronden wat het werk eigenlijk laat zien, net zoals hij dat in andere gedichten met mensen en situaties nastreeft. De nauwkeurige observatie brengt sprekende details tot leven en helpt verhalen reconstrueren, maar in feite wil de dichter dat waarneembare niveau overstijgen en een diepere waarheid bereiken. Zijn blik verglijdt vaak naar de marge, naar de lege vlek, naar wat net buiten het kader van het schilderij of het gedicht valt. In sommige gevallen valt daarbij de term ‘licht’. Dat ‘licht’, waarvan ook in de titel van dit boek sprake is, is geen afstandelijke kracht maar iets dat net tot stand komt in de wisselwerking tussen de observator en het geobserveerde.
 
Of het nu om strikt persoonlijke ervaringen gaat of om kunst uit lang vervlogen tijden, telkens opnieuw resulteert de confrontatie in een soort van inzicht. Dat neemt vaak de gedaante aan van een filosofische vraagstelling, eerder dan een definitief en sluitend antwoord. De dichter is iemand die vragen naar boven haalt, die zijn lezers (en zichzelf) aanzet tot nadenken, tot opnieuw en beter bestuderen. Deze gedichten zijn bijgevolg bedoeld als glossen, kanttekeningen bij de werkelijkheid. Ze vervormen en vergroten, maar hun band met de realiteit blijft essentieel: kunst-om-de-kunst is geen vrijblijvend spel met woorden en klanken maar een vorm van revelatie.  
 
In de loop der jaren is die verwondering niet verminderd, maar het valt wel op hoe de toon van de dichter steeds meer melancholie lijkt te verraden. Zeker in zijn latere gedichten is Dewulf zich intens bewust van het gemis en zijn eigen onvolkomenheid. Die nietigheid van anderen en zichzelf is wat hem steeds sterker fascineert, maar het ik wordt geconfronteerd met een soort van ordening die niet te begrijpen valt. Gaandeweg uit zich dat op twee manieren. Aan de ene kant schrijft Dewulf, vooral in zijn beeldgedichten, over wat hem telkens weer ontsnapt, over de manier waarop kunstenaars en waarnemers steevast moeten overstijgen wat daadwerkelijk is afgebeeld: of dat metafysica heet, een mystieke ervaring of artistieke epifanie doet er uiteindelijk weinig toe want de dichter is niet meteen geïnteresseerd in een finale karakterisering. In de reeks museumgedichten die nooit eerder werd gebundeld wordt die zoektocht naar het absolute of het mysterieuze op een meer abstracte maar niet minder overtuigende en diepgaande manier gedemonstreerd. Aan de andere kant zoekt de dichter echter ook de keerzijde op in zijn leven, een duisterheid die geassocieerd kan worden met onzekerheid en depressie. Veel van de autobiografische gedichten articuleren de ontgoocheling en het gemis, een gevoel dat zo fundamenteel is dat zelfs de liefde het niet geheel kan compenseren.  
 
Dit fraaie boekwerk laat, met andere woorden, de complexe persoonlijkheid zien die Bernard Dewulf ongetwijfeld was. Bovenal toont het echter een authentieke taalkunstenaar en een uitzonderlijke waarnemer, die met veel empathie keek naar de wereld rondom zich. Dit zijn dan ook verzen die beklijven, met zinnen die als aforismen overeind staan en met een toon en een beeldspraak die blijvend indruk maken. Dit is een monumentaal boek om te blijven koesteren.
 
Bernard Dewulf: Licht dat naar ons tast. Verzamelde gedichten, Atlas/Contact, Amsterdam 2023, 237 p. ISBN 9789025475253. Distributie VBK België 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri