Veel moois, en een beetje
gebrezel
Het getuigt van durf: je boek de titel ‘mooi boek’ meegeven. Bij het recentste
werk van Joke van Leeuwen dekt die titel precies de lading. Niet alleen valt
het boek op door de aandacht voor vormgeving en illustraties, de titel
refereert ook aan de beschouwende blik waarmee woorden, letters en betekenissen
in het boek benaderd worden.
Wie de tentoonstelling Leestekenen zag die Van Leeuwen enkele
jaren geleden in Den Haag en later in Antwerpen verzorgde, voelt hoe die
doorwerkt in dit boek: ook hier vind je een verzameling van abecedaria,
eerstelezersteksten en beeldpoëzie. Van Leeuwens fascinatie voor die
wisselwerking tussen beeld en tekst hoeft niet te verwonderen. Haar eigen
oeuvre balanceert immers voortdurend op die elastische, associatieve band
tussen beide. Als geen ander weet zij van het ene naar het andere te ‘hupsen’,
in een fantasierijk en aanstekelijk humoristisch spel met vorm en betekenis,
waarin taalfilosofische kwesties haast ongemerkt binnensluipen.
Maar precies omdat Van Leeuwen die kunst als geen ander beheerst,
durf ik hier streng te zijn: mooi boek
overtuigt niet over de hele lijn. Ja, de prikkelende fotoreeks en het
semi-historische rariteiten-‘Zie-die-ABC’ verdienden een trouwere drager dan
het vluchtige medium dat een tentoonstelling doorgaans is. En ja, het zou
spijtig zijn als enkel dat ene geboortejaar toegang had tot de gedichten ‘toen
ik er nog niet was’ en ‘ik lig in bed’, die van Leeuwen in 2008 schreef voor
een gelegenheidsbundel voor 7-jarigen. Ook het lenige ABC en enkele van de
beeldgedichten spreken tot de verbeelding. Wat al deze (beeld)teksten gemeen
hebben is dat ze ongewone, soms zelfs absurde zaken verenigen en de lezer er zo
toe aanzetten taal, en bij uitbreiding de wereld, met een andere blik te
bekijken.
Een stuk minder overtuigend zijn de
dierenverhalen, waarin de herhaling nooit leidt tot de verwachte eigenzinnige
omkering. De handgeschreven briefjes en de strips van Vurkie en Lepeltjie
overstijgen het metatalige denken van jonge lezers nauwelijks. ‘Vurkie’ en
‘Lepeltjie’ brengen onder woorden waarmee jonge kinderen bezig zijn: het denken
over taal als systeem, over de wisselwerking tussen vorm en betekenis. Om echt
te boeien, moeten dergelijke teksten echter een stapje voor zijn, en niet
leeglopen als een ballonnetje, zoals in enkele van de strips van Vurkie en
Lepeltjie gebeurt.
Het lijkt er bijna op alsof van
Leeuwen niet goed wist wat ze met deze doelgroep aan moest, waardoor die jonge
lezer – die vaak als luisteraar al de complexiteit van haar ander werk aankan –
niet au sérieux genomen wordt. Ook mogelijk: een ijverige uitgever zocht een
doelpubliek waar nog wat viel te rapen. En dat is spijtig. Want met dergelijke
mooi vormgegeven boeken en zo veel sterk materiaal mag je geen toegevingen
doen. Nu blijft mooi boek net te veel
een samenraapsel van voorheen afgewerkte dingen. Velen daarvan verdienen het
kader van een ‘mooi boek’, maar schrijven, of bij uitbreiding uitgeven, blijft
altijd schrappen.
Moet dit boek niettemin bij jou in
de kast? Misschien toch. Want hoewel vele van de eerstelezersboekjes meer
verhaal bieden, zijn er ook vele die een pak minder overtuigen. Wie een wijde
blik wil bieden aan een kind dat net van letters begint te proeven (en dat is
vaak eerder dan die eerste leeslessen van het schijnbare doelpubliek) – of wie
zelf een zwak heeft voor alles van alfabet tot zin, vindt hierin prachtige en
prikkelende beelden.
Amsterdam:
Querido, 2015,
86 p. : ill. ISBN 9789045117621
deze pagina printen of opslaan