'Ik zou
me tot iedereen willen richten’, stelde Jean-Marie Gustave (JMG) Le Clézio al
heel vroeg in zijn carrière, in een gesprek met Pierre Lhoste. Het lijkt erop
dat de Franse auteur, die de laatste vijftig jaar ook zo’n vijftig boeken heeft
gepubliceerd, goed in die opzet geslaagd is. Le Clézio is een van mijn
favoriete cross-overauteurs en duikt dan ook veelvuldig op in mijn boek Crossover
Fiction: Global and Historical Perspectives, dat verscheen slechts enkele
weken voor hij in 2008 de Nobelprijs voor Literatuur won. De Zweedse Academie
omschreef Le Clézio als een ‘author of new departures, poetic adventure and
sensual ecstasy’. Het toekennen van ‘s werelds meest prestigieuze literaire
prijs aan een auteur wiens ‘poetic adventures’ zowel voor kinderen als voor
volwassenen zijn, was ongetwijfeld een mijlpaal voor de cross-overfictie. Le
Clézio is zonder twijfel de eerste Nobelprijswinnaar die sinds het begin van
zijn carrière geweigerd heeft een verschil te maken tussen jeugdliteratuur en
literatuur voor volwassenen. Sinds de bekroning hebben de critici meer oog voor
Le Clézio’s werk – dat voordien buiten het Franse taalgebied niet de aandacht
kreeg dat het verdiende –, maar toch zien recensenten de fundamentele
cross-overdimensie van zijn schrijverschap doorgaans nog steeds over het hoofd.
Tijdens een gesprek op het International Festival of Authors in Harbourfront,
Toronto, in 1995, besprak ik met Le Clézio zijn kijk op ‘cross-over’ en meende
hij stellig dat, met de uitzondering van verhalen bedoeld voor kleuters, hij
niet gelooft dat je ‘opzettelijk voor kinderen kunt schrijven’ (Beckett 1997).
Zoals vele cross-overauteurs weigert Le Clézio jeugdliteratuur te beschouwen
als een genre dat verschilt van literatuur voor volwassenen of Literatuur met
een grote L.
Le
Clézio was pas drieëntwintig toen zijn eerste roman, Le procès-verbal
(1963, vert. Proces-verbaal) een literaire sensatie veroorzaakte doordat
hij de Prix Théophraste Renaudot won. In 1980 won hij ook de Grand Prix Paul
Morand, toegekend door de Académie Française, voor zijn volwassenenroman Désert.
Le Clézio beweert dat hij schrijft sinds zijn zevende, wat mogelijk zijn
aantrekkingskracht voor jonge lezers kan verklaren. Critici vonden Le Clézio
altijd al moeilijk te classificeren, wat ongetwijfeld deels te wijten is aan
zijn cross-overgehalte. Al bij de aanvang van zijn carrière drukte Le Clézio
zijn ontevredenheid over de literaire roman uit, een ontevredenheid die
recenter ook door auteurs als Philip Pullman wordt gedeeld. De boeken en
auteurs die Le Clézio bewondert, worden door jong en oud gelezen: onder meer de
sprookjes van Duizend-en-één-nacht, Charles Dickens, Jack London, Robert Louis
Stevenson en Mark Twain. Wanneer hij de boeken opsomt die hij als kind graag
las, zoals Jack Londons De roep van de wildernis, wijst Le Clézio erop
dat, hoewel deze boeken ‘voornamelijk door kinderen worden gelezen’, het geen
‘kinderboeken’ zijn. De auteur beweert dat hij het grootste deel van de
literatuur voor volwassenen gelezen heeft toen hij tien jaar oud was, van Robinson
Crusoë tot Stevenson, die hij uit de bibliotheek van zijn grootvader leende
(Beckett 1997).
Met
uitzondering van Voyage au pays des arbres (1990) werden al Le Clézio’s
zogenaamde jeugdboeken eerst uitgegeven voor volwassenen alvorens ze, met enkel
paratekstuele wijzigingen, in edities voor de jeugd verschenen. Het initiatief
voor deze ‘adult-to-child cross-over’ (werken die oorspronkelijk voor
volwassenen werden uitgegeven en vervolgens gelezen werden door jonge lezers)
kwam van Pierre Marchand, de oprichter van het jeugdfonds bij Gallimard (waar
de meeste boeken van Le Clézio verschenen), in navolging van de publicatie van Voyage
au pays des arbres. Bijna al zijn titels die de grens oversteken van
volwassenenliteratuur naar jeugdboek, komen uit twee kortverhalenbundels die
aan het eind van jaren zeventig verschenen. Marchand stelde voor dat een aantal
verhalen uit Mondo et autres histoires zouden worden uitgegeven in de
succesvolle paperbackserie ‘Folio Junior’. Lullaby, een initiatieverhaal
over een jong meisje, verscheen als eerste in 1980. Het thema van de initiatie
— essentieel in Le Clézio’s werk — verklaart veel van zijn aantrekkingskracht
voor jonge lezers. Met uitzondering van het bijzonder lange verhaal Lullaby publiceerde
Gallimard Le Clézio’s kortverhalen per twee. In 1982 verschenen ‘Celui qui n’avait
jamais vu la mer’ (zie p. 227) en ‘La montagne du dieu vivant’ samen in een
volume dat enkel de titel van het eerste verhaal draagt. Het jonge
hoofdpersonage van ‘Celui qui n’avait jamais vu la mer’ loopt weg naar zee met
het boek over de reizen van Sinbad. Le Clézio moet gevoeld hebben dat meer
verhalen uit Mondo cross-overpotentieel hadden, want in een brief aan de
Franse illustrator Georges Lemoine in 1990 stelde de auteur voor om ‘Hazaran’
of ‘La roue d’eau’ voor de ‘Folio Junior’-reeks te illustreren. Verschillende
kortverhalen werden ook overgenomen uit een tweede bundel, La ronde et
autres faits divers (1982). In 1985 werden de verhalen ‘Villa Aurore’ en
‘Orlamonde’ samen gepubliceerd in de reeks ‘Folio Junior’. In dezelfde reeks
verscheen in 1990 ‘Peuple du ciel’, een prachtig verhaal uit Mondo over
een blind Hopimeisje, samen met ‘La grande vie’; een initiatieverhaal uit La
ronde over twee Franse meisjes die weglopen.
Sinds het ontstaan van het
jeugdliteraire fonds in de jaren zeventig heeft Gallimard vele teksten van hun
reguliere auteurs heruitgebracht als prentenboek. De getalenteerde Georges
Lemoine was vele jaren verantwoordelijk voor de illustraties van een groot deel
van deze boeken. Lemoine vertelde me dat hij erg geïnteresseerd is in het
illustreren van hedendaagse literatuur ‘wanneer ze van het niveau is van Le
Clézio, Yourcenar, Tournier, Bosco…’ Kortom, alle grote auteurs die bij
Gallimard voor kinderen werden uitgegeven (Lemoine 2003). Een jaar na
publicatie in de reeks ‘Folio Junior’ samen met ‘La grande vie’ verscheen het
verhaal Peuple du ciel in prentenboekenformaat met illustraties van
Lemoine. Terwijl Le Clézio het boek voor mijn zoon signeerde in 1993, drukte
hij zijn bewondering uit voor Lemoines prachtige illustraties. Lemoine was zo
vriendelijk de brieven die Le Clézio hem stuurde tijdens het ontstaansproces
van het prentenboek, in 1988 en 1990, met mij te delen. De correspondentie
wijst op het grote belang dat de auteur hecht aan de transfer die het verhaal maakte
naar een jonger publiek.
Een andere manier om volwassenenboeken
bij jonge lezers te brengen, zie je in Balaabilou: een excerpt uit een
volwassenenroman wordt voor een jong publiek opnieuw ‘verpakt’. Het was
Gallimard, aldus Le Clézio, die in 1985 voorstelde om een passage uit het
bekroonde Désert om te turnen in een jeugdboek. Hoewel het colofon
vermeldt dat ‘Balaabilou’ een novelle is die uit Désert komt, is
het eigenlijk een oosters sprookje — het cross-overgenre par excellence — in de
traditie van de sprookjes van duizend-en-een-nacht. Het verhaal van
‘Balaabilou’, in de volwassenenroman ingebed door een anonieme verteller, wordt
hier verteld door de oude visser Naman terwijl hij zijn boot waterdicht maakt
op het strand. Toehoorders zijn de jonge heldin Lalla en de andere kinderen uit
het dorp die als betoverd rond het vuur luisteren. De oorspronkelijke hardcover
prentenboekeneditie van Balaabilou verscheen buiten reeks en zonder
aangewezen lezerspubliek; de recentere editie bij ‘Folio Cadet’ laat het
lezerspubliek zonder bovengrens: vanaf negen jaar en ouder. Een novelle voor
volwassenen van Le Clézio werd eveneens integraal gepubliceerd met een nieuwe
paratekst ontworpen voor de jeugd. Pawana, oorspronkelijk bedoeld voor
een opvoering op het planken en uitgegeven voor volwassenen in 1992, werd
heruitgegeven voor de jeugd in 1995. Het boek verscheen in Gallimards ‘Lecture
Junior’-reeks voor kinderen vanaf negen en ouder, en werd eveneens
geïllustreerd door Lemoine. De jeugdeditie van Pawana, een avonturenverhaal
over de walvisvangst in Baja California dat zich afspeelt in de negentiende
eeuw (pawana betekent walvis in de taal van de Nattick-indianen), was
succesvoller dan die voor volwassenen. Jonge lezers eigenen zich het verhaal
toe zoals Le Clezio zelf deed met de favorieten uit zijn eigen kindertijd, Robinson
Crusoë en Schateiland.
Le Clézio en zijn vrouw Jemia
schreven in 1990 samen Sirandanes, een verzameling traditionele
raadselgedichten uit Mauritius. Vijftien jaar later werd het uitgebracht voor
de jeugd bij Seghers Jeunesse, met als enige echte verschil een nawoord van
Danielle Henky, dat volgens de uitgever bedoeld was om de raadsels toegankelijk
te maken voor een zo groot mogelijk aantal lezers. Jonge lezers appreciëren de
bundel allicht meer dan volwassenen, raadsels zijn immers een belangrijk deel
van de kindercultuur. De jeugdeditie lijkt tamelijk overbodig. De beide edities
bevatten immers raadsels in zowel het Creools als het Frans, net als een kort
Creools lexicon en erg eenvoudige aquarellen, gemaakt door Le Clézio zelf. Van
bij de aanvang was Sirandanes al een cross-overboek dat voor lezers van
alle leeftijden geschikt was.
Wat maakt van deze Nobelprijswinnaar een cross-overauteur?
Ik heb elders gesuggereerd dat de sleutel tot het fenomeen van cross-over
grotendeels ligt in de kunst van het verhalen vertellen (zie Beckett 2009). In
zijn succesvolle memoire The Child that Books Built: a Memoir of Childhood
and Reading (2002) beklemtoont Francis Spufford de aangeboren behoefte aan
verhalen van ieder mens, los van zijn leeftijd. Le Clézio is zich ten volle
bewust van die behoefte, zijn volledige oeuvre is een apologie van het verhaal.
In La guerre (1970), een van zijn vroege experimentele romans, deelt Bea
B. de zoektocht van de auteur en voelt ze dat de sleutel tot overleven in
verhalen schuilt. Le Clézio bedt in zijn romans eenvoudige verhalen in die
kinderverhalen zouden kunnen zijn. Zijn allereerste roman, Le procès-verbal,
begint met een variatie op het typische begin van sprookjes: ‘Il y avait une
petite fois...’ (vert. ‘Er was eens een keertje’). Le Clézio is altijd in de
eerste plaats een verteller van verhalen geweest. Tegen het einde van de jaren
zeventig leidde zijn verlangen om een eenvoudig, maar diepgaand verhaal te
vertellen tot het aannemen van een traditionelere en meer elementaire
narratieve vorm. Met Mondo et autres histoires (1978) werd zijn werk
toegankelijker voor een breder publiek, waaronder ook jonge lezers. In L’inconnu
sur la terre, een poëticaal essay dat kort voor Mondo verscheen,
beschrijft de auteur de taal waar hij naar verlangt: ‘Mijn taal zou niet langer
enkel die van mensen en hun boeken zijn, maar zou iedereen op deze wereld
aanspreken, en iedereen zou die begrijpen’ (1978). Het is zeker geen toeval dat
Le Clézio’s eerste boeken voor een jong publiek hetzelfde jaar werden
uitgegeven.
Gesuggereerd wordt dat, samen met vertelkunst, de
grootste gemene deler van hedendaagse cross-overfictie de mythe is. De Britse
auteur S.F. Said schrijft de wijdverspreide aantrekkingskracht van ‘de grote
cross-overs’ toe aan het feit dat ze ‘hun mythologische dimensie erg serieus
nemen.’ De Franse auteur Michel Tournier gelooft ook dat de ‘mythologische
dimensie’ het succes van een werk voor lezers van alle leeftijden verklaart. In
een hoofdstuk van zijn autobiografie Een vlaag van bezieling (Meulenhoff,
1994) getiteld ‘De mythologische dimensie’ beschrijft Tournier de mythe als
‘een gebouw met een aantal verdiepingen’ met een ‘kinderverhaal’ als basis en
een ‘metafysische top’. Door zijn veellagige karakter is de mythe het ideale
vehikel voor cross-overauteurs. Germaine Brée wees er in 1990 terecht op dat de
‘verhalenverteller’ Le Clézio zijn weg zou vinden door zich ‘tot de mythe te
wenden’. De bron van de ‘mythologische dimensie’ die Le Clézio’s
aantrekkingskracht voor een cross-overpubliek uitmaakt, zijn de boeken die hij
in zijn eigen kindertijd las. Hun fundamentale belang in het creëren van een
persoonlijke mythologie van alle kinderen wordt erkend door Tournier in Een
vlaag van bezieling: ‘Wat je in je kinderjaren leest wordt volgens mij een
onaantastbaar kapitaal, een onverwoestbare basis, nog niet eens zozeer voor je
literaire ontwikkeling en oordeel als wel voor je persoonlijke gevoel, je persoonlijke
mythologie’. Le Clézio erkent dat alles wat hij schrijft diepgaand beïnvloed is
door de boeken die hij als kind las. Daniel, het jonge hoofdpersonage van Celui
qui n’avait jamais vu la mer, heeft maar één verlangen: om de zee te zien;
hij wou dat zijn naam Daniel Sinbad was. Een groot, roodgebonden volume van De
reizen van Sinbad, het enige boek dat hij ooit gelezen heeft, vergezelt
Daniel overal, wat ons herinnert aan de oude Galland editie van Duizend-en-één-nacht
waar Le Clézio zelf zo dol op was. De verdwijning van het hoofdpersonage en het
boek dat hij zo koestert, verandert Daniel effectief, althans in de ogen van
zijn klasgenoten, in Sinbad, een legendarisch figuur die door hun dromen en
gedachten spookt.
Voor de jonge Le Clézio was een ‘roman’ synoniem
met een ‘avontuur’. Zijn kinderdroom om ‘een avonturenverhaal te schrijven’ à
la Jules Verne, Robert-Louis Stevenson, Jack London en Herman Melville bleef de
auteur achtervolgen en deze aspiratie vindt zijn neerslag in Pawana
(Lhoste 1971). De novelle vertelt over een schattenjacht die doet denken aan
Stevensons Schateiland en gaat over negentiende-eeuwse walvisjagers, wat
de herinnering aan Moby Dick van Melville oproept. De kapitein van de
Léonore, Charles Melville Scammon, is geobsedeerd door zijn zoektocht naar de
geheime lagune in Baja California waar grijze walvissen komen om jongen te
baren. In Le Clézio’s ogen is het avonturenverhaal nauw verbonden met de
bildungsroman. De auteur zelf beschrijft het als een roman die een kind voorstelt
op de kaap van volwassenheid en door omstandigheden verplicht wordt zichzelf te
redden: ‘Het zijn kinderen die in het leven worden gesmeten. Ze moeten
proberen… om volwassenen te worden, en het is deze overgang die me
interesseert’ (Beckett 1997). In Pawana scheept John of Nantucket in als
scheepsjongen op kapitein Scammons schip, waar hij niet alleen zijn debuut zal
maken als harpoenier, maar ook zal worden ingewijd in de liefde (met het
inheemse meisje Araceli) en de dood (het bloedbad van de walvissen en de moord
op Araceli). De groei naar volwassenheid, die in bijna al zijn fictie aanwezig
is, verklaart veel van Le Clézio’s aantrekkingskracht voor jonge lezers.
Lullaby, Daniel, Jon, Pouce en Poussy, net als zoveel hoofdpersonages in zijn
volwassenenromans, zijn allemaal betrokken in een initiatie-avontuur. Het thema
van de initiatie, de passage van kind naar volwassene, is het cross-overthema
par excellence. Hoewel veel van Le Clézio’s oeuvre enkel voor volwassenen is
uitgegeven, verliest hij nooit uit het oog dat literatuur ook een manier moet
zijn voor kinderen om binnen te komen in het leven, om het leven te begrijpen,
om hen hun eigen vragen te doen zoeken.
Na het verschijnen van de Engelse vertaling van zijn
volwassenenroman Le chercheur d’or (1985) in 1993, vertelde Le Clézio me
dat het boek zonder twijfel kon worden gelezen door een jong publiek, waarmee
hij herhaalde dat hij geen onderscheid maakt tussen volwassenenliteratuur en
jeugdliteratuur. Le Clézio geeft de kindlezer een geprivilegieerde status die
die van de volwassen lezer overtreft, vanuit de overtuiging dat kinderen in de
pre-adolescentie, in het proces van het ontdekken van literatuur, lezen met een
‘frisheid’ en ‘overtuiging’ die ze nooit opnieuw zullen ervaren. Hij staat erop
dat ze op dezelfde manier als volwassenen worden aangesproken. De
Nobelprijswinnaar ijvert ervoor dat schrijvers nooit uit het oog mogen
verliezen dat ze zich altijd ook richten tot ‘kinderen op de drempel van de
adolescentie,’ want zij zijn de enige echte lezers.
Bronnen
Beckett, Sandra L. De grands romanciers écrivent pour
les enfants. Les presses de l’Université de Montréal; 1997.
Beckett, Sandra L. Crossover
Fiction: Global and Historical Perspectives. Routledge, 2009.
Lemoine,
Georges. Letter to Sandra L. Beckett, 21 January 2003.
Lhoste,
Pierre. Conversations avec J.M.G. Le Clézio. Mercure de France, 1971.
deze pagina printen of opslaan