‘Meer woorden zijn er
niet’
6+ -
De dood heeft al geruime tijd een plaats in kinderboeken. Het verlies van een
dierbaar iemand verwerken, hoort nu eenmaal bij ieders leven. Maar het
existentiële gegeven van leven en dood op zich is, niet zonder reden uiteraard,
veel minder vaak een thema. Kleine dood en het meisje van Kitty Crowther
en De eend, de dood en de tulp van Wolf Erlbruch zijn prachtige
voorbeelden van prentenboeken waarin dat wel het geval is en waarin de dood,
hoewel vriendelijk en zelfs teder voorgesteld, onontkoombaar is. Hij komt op
uitnodiging van het leven zelf en is de metgezel van het stervende kind.
Crowther en Erlbruch nemen het hele prentenboek lang de tijd om dat inleefbaar
te maken. Paul Verrept doet het anders:
‘De dood klopte aan.
Kleine Pieter
deed open.’
Geen intro, geen
omkadering, geen sfeerschepping, je zit direct in het hart van het gegeven. De
dood slaat hard en onverwacht toe en de lezer mag dat voelen in een openingszin
die klinkt als een paukenslag. Op de eerste bladzijde is de streep onder het
leven van kleine Pieter al getrokken:
‘Papa riep nog van
‘Dicht
met die deur!’
Maar de dood had zijn knook
Er al
tussen gestoken.
(Als de dood je wil, kijk je beter uit.)’
De dood — die in de prenten reusachtig
is — dient zich ook niet bepaald vriendelijk en lankmoedig aan, het volgende
moment is hij al met Pieter aan de haal gegaan.
‘‘Laat los, laat los!’
(Maar als de dood je wil, raak je
niet meer weg.)’
En zodoende krijgt kleine Pieter luttele bladzijden verder
al zijn uitvaart, met het gebruikelijke ceremonieel dat degenen die
achterblijven, troost moet bieden. Ze houden hem nog even dicht bij zich: ze
vertellen verhalen, noemen zijn naam, en trekken ‘rare snoeten, om hem nog een
keer blij te krijgen.’
De dood heeft zijn werk gedaan, een leven is voorbij en met
de uitvaart ritueel bekrachtigd. De draad van het dagelijks leven moet weer
worden opgenomen, maar de dood blijft talmen:
‘Met zijn handen op de reling.
Hij leek verdrietig in de regen.’
De grijpgrage, onpersoonlijke schim, die zo plots en
onwerkelijk in het leven is tussengekomen, is opeens dichtbij en krijgt
kenbare, ja menselijke contouren. Hij geeft met deze halte, voor hij de rivier
oversteekt en zijn weg vervolgt, uiting aan zijn onmacht. Hij gaat gebukt onder
de situatie, want ook hij weet niet waarom Pieter dood moest: ‘Ik kan niet
anders’, en ‘Ik weet het ook niet.’ De familie neemt die woorden als een echo
over. Ze zetten een kaarsje bij de foto van Pieter, zodat hij hen zou kunnen
zien.
Paul
Verrept schrijft in eenvoudige, registrerende zinnetjes zonder ook maar de
minste stilistische opschik. Evocatieve adjectieven of gevoelsgeladen woorden
ontbreken. Het meedogenloze verlies doet zich onomwonden voor en begrijpen kun
je het niet, maar er gaat niettemin een zekere zachtheid van de tekst uit. Op
enkele momenten van stemverheffing na is de schrijfstijl gedempt, wordt er meer
gezwegen dan gezegd. De broosheid van mensen in rouw is zichtbaar in hun
kleine, beladen handelingen. Het vergeefse van hun vragen, het zinloze
trachten, de diepste emotie zit in al hetgeen onuitgesproken blijft. De
schrijver doseert zijn tekst spaarzaam op de bladzijde, het immense verlies
valt woordeloos in de stilte die de personages omgeeft. Verrept is dan ook een
meester van het minimalisme.
De omvang van het persoonlijk verlies is met geen woorden
uit te drukken, maar sterven en dood op het universele plan zijn al even
onvatbaar. ‘Ach en wee’ luidt de archaïsche treurzang van de dood en die wordt
in al zijn literaire distantie overgenomen door het zusje van kleine Pieter, de
verteller van dit verhaal. Meer woorden zijn er niet. De dood komt, houdt even
stil en gaat weer verder. Verrept maakt met deze aloude weeklacht de cirkel
rond en het boek eindigt zoals het begonnen was:
‘De
dood klopte aan.
Kleine Pieter deed open.’
Voor wie achterblijft,
is dit het naakte feit waar ze voortaan moeten mee leven, voor de dood is het
de blauwdruk van de volgende ontmoeting.
Paul Verrept was voor dit prentenboek in het uitstekende gezelschap van
stripauteur Randall Casaer (Randall C.). Hij heeft het idee van de dood als
pelgrim — die Verrept onnadrukkelijk meegeeft — opgepikt en verder uitgewerkt.
De dood is een schimmige verschijning in een wijd, verhullend kleed en is
uitgerust met een tak als geïmproviseerde pelgrimsstaf. Geen onmiskenbare
knekelman dus, die met de zeis in aanslag op zoek gaat naar een levensdraad om
door te snijden, maar een dolaard. Hij zwerft door een exotisch aandoend
landschap dat bevolkt is met vreemdsoortige dieren.
Casaer tekent voornamelijk in
zwart-wit, met slechts een zweempje kleur in de ondergrond en een enkel
donkerrood accent: de strikjes in het haar van Pieters zusje. Een licht spoor
van vlekjes en streepjes in datzelfde rood volgt Pieter op zijn reis. Casaer
heeft een robuuste illustratiestijl met zwaar aangezette lijnen en snelle vegen
en vlekken, maar de taferelen blijven overzichtelijk en hebben verrassend veel
detail. Ze hebben vaak een dramatische opbouw door het vele zwart, de forse
trekken en schaduwen. Overal tref je bizarre wezentjes aan, die van op een
afstand het gebeuren gadeslaan. Ze staren de dood na en volgen hem op elke
etappe van zijn traject. Zijn doortocht brengt voor alles en iedereen zonder
meer beklemming mee.
Bij de uitvaart van kleine Pieter, die in een bootje de rivier afdrijft,
is er een menigte van vreemd uitgedoste en vermomde figuren samengetroept.
Casaer brengt nogal wat dodensymboliek in zijn tekeningen. Wat onopvallend,
haast terloops een plaats had in de tekst, wordt in de prenten geëxpliciteerd
en verder gedragen: de pelgrimage, de overtocht op de rivier, de brug als
niemandsland tussen twee werelden. De dood, die halt houdt op de brug en uiting
geeft aan zijn existentiële vertwijfeling, roept associaties op met ‘De
schreeuw’ van Edvard Munch. Casaer heeft de cirkelbeweging van het verhaal en
de verbinding die Verrept in de tekst maakt, tussen persoonlijke grief en de
universele doodsgedachte, overigens prachtig in beeld gebracht: onder meer in
het komen en gaan van de dood over de brug aan begin en einde, en in de prent
waarop Pieters zusje — ‘Ach en wee.’ — door het venster in de verte staart en
zichzelf weerspiegeld ziet.
Paul Verrept, Randall Casaer
(ill.): Kleine Pieter deed open, De Eenhoorn Wielsbeke, 2011, p. ill. ISBN
9789058387271
Oorspronkelijk verschenen
in de leeswelp 2012
deze pagina printen of opslaan