15+ -
‘ “Ik heb zo mijn best gedaan,” zei Klaus. “Ik heb zo mijn best voor jou gedaan.” ’
Een vergelijkbare quote stond op
Kromhouts vorige roman over deze Klaus, Een Mann.
De tekst op het identiek opgebouwde omslag van beide boeken komt uit het slot
ervan, waarbij vader Thomas Mann en zoon Klaus, weliswaar in enige
hartelijkheid, maar niet echt tot elkaar willen komen. Klaus krijgt het niet
voor elkaar een duidelijk antwoord te krijgen op de vragen die hij stelt aan
zijn beroemde vader, voornamelijk aangeduid als ‘de tovenaar’.
Beide mannen moeten in En
ik was zijn held beginjaren ’30 van de vorige eeuw hun positie bepalen
tegenover de nieuwe tijd, waarin de nationaal-socialisten steeds meer invloed
krijgen. De tovenaar is op het eind van de roman nog niet uit de gratie bij de
nazi’s. Zijn boeken zijn bij voorbeeld, in tegenstelling tot die van zijn broer
Heinrich en zijn zoon Klaus, nog niet verbrand. Thomas Mann is de echte
schrijver, die alleen in de pen klimt als de kunst misbruikt wordt. Voorzichtig
tipt hij in een lezing over Wagner aan, dat de nationaal-socialisten die ten
onrechte inlijven, maar verder gaat hij niet. Hij wil graag, Duitser in hart en
nieren, in zijn vaderland blijven publiceren, en dat zo houden als zijn zoon
komt met het eerste nummer van een voor de nazi’s typisch voorbeeld van een entartet geschrift, het tijdschrift Die Sammlung. Schrijvers van naam, van
wie een flink deel gevlucht is uit Duitsland, nemen in dat blad in artistiek en
politiek opzicht geen blad voor de mond. Thomas Mann vindt dat gevaarlijk en
neemt openlijk afstand van de aanpak van zijn zoon: hij wil zich geschrapt zien
van de lijst van medewerkers aan het tijdschrift. De zoon heeft weer niet de
goedkeuring van zijn vader gekregen…
Dat Kromhout een diepgaande
interesse heeft in kunstenaars/schrijverskringen en de tijd waarin ze werken,
weten we uit zijn trilogie over de zogenoemde Bloomsbury-groep rond Virginia
Woolf en Vanessa Bell (Soldaten huilen
niet,
April is de wreedste maand (2013) en Vertel me wie wij waren (2014).
Identiteit, politiek engagement, seksuele groei en afwijkende normen en waarden
en de relatie ouder-kind zijn verbindende elementen van beide reeksen, naast
kunstenaarschap uiteraard (en een indrukwekkende literatuurlijst achterin!).
Het lijkt er sterk op dat we met En ik
was zijn held in het midden staan van een nieuw drieluik. Klaus moet immers
nog de tweede helft van de jaren dertig door, de oorlog, en daarna de korte
periode tot zijn zelfgekozen dood in 1949.
Zijn Klaus en Erika Mann, zijn
‘tweelingzuster’ (er zitten elf maanden tussen de twee, maar ze zijn zó close),
in Een Mann nog min of meer gekoppeld
aan iemand van het andere geslacht, in dit vervolgdeel belijden ze in het gezin
en in artistieke kringen openlijk hun homoseksualiteit. Die zit kennelijk in de
genen: ook jongste broer Golo is er inmiddels uit, en van vader Thomas weet
iedereen in de familie dat hij op jonge mannen valt. Gelukkig voor Thomas is,
dat de nazi’s er niet van op de hoogte zijn, anders was hij snel uitgeschreven
geweest. Ook de Parijse antiquaar en uitgeefster Sylvia Beach (ook optredend in
een Bloomsbury-roman) is lesbisch, evenals Erika’s steractrice Thérèse. Al snel
krijgen de nazi’s de ‘verdorven’ geesten Klaus en Erika in de smiezen. Die vluchten
uit München naar Zwitserland, enige tijd later gevolgd door vader en moeder,
die aanvankelijk van plan zijn er niet te blijven, maar uiteindelijk toch een
huis betrekken in een dorpje in de buurt van Zürich. Oom Heinrich Mann, de
favoriet van de kinderen, omdat hij zich in woord en daad al vroeg verzet tegen
de terreur in zijn land, is dan al het land uit.
Kromhout schildert in het eerste deel van En ik was zijn held (‘Europeaan in
Duitsland’) fraai Klaus’ rijkeluismilieu. Het materialisme, de verwendheid van
de kinderen en de vanzelfsprekendheid van de klassenverschillen. Het laatste
onder andere mooi uitgewerkt in de omgang met de diensters en vooral de
huischauffeur Heinz. De 26-jarige Klaus heeft veel geld nodig. Hij moet zijn
morfineverslaving bekostigen en als hij enigszins begint te verloederen, vindt hij
ook geen jongens meer die gratis met hem willen vrijen. Erika houdt er een paar
vriendinnen op na, vindt het vanzelfsprekend dat iedereen naar haar pijpen
danst en maakt zichzelf het middelpunt van een (verhuld) politiek cabaret, Die
Pfeffermühle. Beetje bij beetje wordt duidelijk dat hun beschermde leventje
niet lang meer zal standhouden. Klaus vindt nog maar moeilijk een uitgever of
een tijdschrift voor zijn teksten, de eerste nazi’s verschijnen in Erika’s
cabaret, op straat worden ze gevolgd.
In deel 2 (‘Duitser in Europa’)
ligt de nadruk op de ambitie van Klaus een aantal prominente schrijvers te
mobiliseren voor het tijdschrift Die Sammlung.
Dat moet, vooral literair maar zeker ook politiek, vanuit het buitenland de in
Duitsland gebleven schrijvers en kunstenaars een hart onder de riem te steken
en de buitenwereld laten weten wat er in Duitsland aan de gang is. Het lukt hem
een financier (Erika’s vriendin Annemarie, of eigenlijk haar vader, een
steenrijke Zwitserse magnaat) en een uitgever te vinden (Querido in Amsterdam).
Het eerste nummer weet hij tot een succes te maken, met de medewerking van onder
anderen oom Heinrich en Joseph Roth.
Behalve dat hij een treffend tijdsbeeld geeft, toont
Kromhout helder de broze relatie tussen successchrijver Thomas en zijn minder
succesvolle, maar maatschappelijk ambitieuzere zoon Klaus. Thomas wil vooral
rustig kunnen schrijven, in deze jaren doet hij dat aan een grote (alweer!)
roman over de oudtestamentische Jozef. Het schrijven van romans is volgens
Thomas de hoofdtaak van een auteur. Het lijkt erop dat hij dat werk gewoon bij
Fischer-Verlag kan blijven uitgeven, en zelfs dat hij naar de presentatie van Jozef kan. Klaus heeft een veel sterker politiek
bewustzijn, hij schrijft essays en is veel meer Europees gericht. Ook Erika
treedt niet in de sporen van haar vader: in Zürich zet ze haar geëngageerde
Mühle-cabaret voort. Klaus en Erika zien wat dat betreft Thomas’ broer Heinrich
meer als hun vader, dat motief wordt leuk uitgewerkt. “Weten jullie wel zeker
dat jullie de kinderen van Thomas Mann zijn en niet van Heinrich Mann?”, vraagt
Annemarie op een gegeven moment. Oom Heinrich vertegenwoordigt ook de man die de
kunstenaarsidealen van de nazi’s onderuithaalt, immers hun definitie van entartete kunst is:
“kunst die niet in het gareel loopt. En dat is dus alle
goede kunst. Kunst hoort niet in het gareel te lopen, kunst moet ontregelen,
wakker schudden, provoceren.”
Het levert alles bij elkaar een interessante, historische
roman op, zeker voor volwassenen, en naar het idee van schrijver en uitgever
ook voor young adults, voor wie het in de markt gezet wordt. Ik ga ervanuit dat
we binnen een paar jaar deel drie mogen verwachten.
Rindert Kromhout: En ik was zijn
held, Leopold, Amsterdam 2018, 304 p. ISBN 9789025876128. Distributie Standaard
Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan