‘Hij kwam in een dal, vond daar misschien wel een
overvloed aan wild, en toch belette iets hem om er echt te blijven: op een
gegeven moment liet hij al die lekkernijen voor wat ze waren en ging ergens
anders op zoek naar geluk. Altijd weer nieuwe bossen, altijd de volgende
bergkam over, achter de geur van een vrouwtje aan, of het gehuil van een
roedel, of iets onbestemds, met medeneming van het lied uit een jongere wereld,
zoals Jack London schreef.
Hoe dan ook, Fausto was er het type niet
naar om te zwelgen in zelfmedelijden. […] Hij trok zijn wandelschoenen aan en
ging op pad, de bergen in.’
Zo rondt Paolo Cognetti het
laatste hoofdstuk én voorlaatste deel van zijn zesde roman af. Uit bovenstaand
citaat kan je als potentiële lezer afleiden dat in Het geluk van de wolf
de natuur en de Alpen weer heel centraal staan. In interviews benadrukt de
auteur dat de bergbewoners hun habitat nooit in die algemene termen beschrijven
– de weidsheid van het landschap is gewoon een evidentie. Ze hebben het over
specifieke delen, zoals de ‘baita’ (berghut) op die bergflank of de
desbetreffende naam ervan. Een bos is ook niet een som van bomen, maar van een
specifieke soort, zoals de lariks, Cognetti’s lievelingsboom, én titel van dat
voorlaatste hoofdstuk.
In Het geluk van de wolf
benadrukt Cognetti ook opnieuw hoe de mens de Alpenstreek naar zijn hand heeft
willen zetten maar dat hij ook wel begrijpt dat de voor de natuur verwoestende
ski-oorden niet zomaar zullen verdwijnen. Bergbewoners moeten ook
‘over-winteren’. Fauna en flora palmen echter hun territorium langzaam weer in,
vaak wat geholpen door bewoners die zich hiervoor bewust engageren. Getuige de
aanwezigheid van de wolf, waarvan Cognetti’s alter ego, Fausto, alleen maar
sporen vindt.
Die Fausto is, net zoals de vertellers
in Cognetti’s vorige romans, een aspirant-schrijver die zijn teksten
toevertrouwt aan schriftjes, een praktijk die de auteur zelf ook hanteert
wanneer hij in Valle d’Aosta verblijft – in de winterperiode werkt Cognetti
gedisciplineerd aan zijn computer, in zijn woonst in de periferie van Milaan.
In Het geluk van de wolf legt Fausto overigens een ruwe versie van zijn
‘roman’ voor aan Silvia, een aspirant-artieste, die net zoals Fausto op zoek is
naar zichzelf en als bij toeval in Fontana Fredda is aanbeland, net zoals die
jonge wolf uit het citaat. De veertigjarige Fausto werkt als kok in een hotel, de
veertien jaar jongere Silvia is er serveerster. Tussen die twee bloeit
voorzichtig een romance op, die door hun beider zoektocht onzeker blijft.
Silvia’s parcours duwt haar verder de bergen in om haar dan weer naar Milaan te
brengen waar ze haar zieke vader zal bijstaan. Fausto blijft weifelend hangen
in Fontana Fredda, maar besluit dan het hotel waar hij als kok werkt over te
nemen. Die uitdaging biedt Fausto een kader, maar tegelijkertijd beseft de
veertiger dat leven in de bergen altijd onzekerheid met zich meebrengt. Bergen
doen je daarenboven (weg)dromen.
Als lezer ga je graag
mee in de beschrijvingen die steevast refereren aan Cognetti’s voorbeelden,
zoals de eerder geciteerde Jack London maar ook Mario Rigoni Stern. Die laatste
is volgens Cognetti Italiës enige tegenhanger van die Amerikaanse auteurs die
hem als verteller gevormd hebben. In Het geluk van de wolf zal je echter
ook nieuwe referenties vinden die in de loop van het verhaal duidelijk worden.
Ook die verwijzen naar avonturen en het verkennen van nieuwe, vaak
onherbergzame oorden. Opvallend aan Cognetti’s nieuwe roman is wel dat de
auteur veel meer inzoomt op de andere bergbewoners. Hun verhalen verstrengelen
zich met die van Fausto en Silvia. Cognetti, die eerder dit jaar ook al te zien
was in Dario Acocella’s film Sogni di Grande Nord, een literaire reis
die hem van de Alpen naar Alaska voert, zoekt nieuwe wegen op om zich te meten
met zijn illustere voorbeelden…
Paolo Cognetti: Het
geluk van de wolf, De Bezige Bij, Amsterdam,2021, 204 p. ISBN 9789403149011. Vertaling van La felicità del
lupo door Yond Boeke en Patty Krone
deze pagina printen of opslaan