3+ - Wie/wat ben ik? Ja, die vraag stelt een kind al heel vroeg. Begrijp
maar eens wat een mens is als dieren, planten en bloemen en knuffels net zulke
eigenschappen lijken te hebben als jijzelf. Tegen een knuffel praat je, je
ouders lezen boekjes voor waarin bloemen en beesten spreken en handelen. Om de
verschillen uit te leggen, kun je grijpen naar de bekende truc: het afstrepen.
Kleine Marilou
heeft een heleboel kenmerken gemeen met respectievelijk een vogel, een vis en een
bloem. Maar als die allemaal zijn opgesomd, blijkt er steeds toch ook een
verschil te zijn: ze heeft geen vleugels, geen vinnen, en geen blaadjes die ze
kan sluiten. Wel heeft ze mooi een heleboel geleerd van onze fauna en flora, en
het lezertje ook.
<br
/> Het beroemdst geworden boek dat de ‘kenmerkenafstreeptruc’ hanteert, is,
denk ik wel, Over een kleine mol die wil
weten wie er op zijn kop gepoept heeft (1990) van Wolf Erlbruch. Een heel
mooie, oergeestige, variant is Heb je
mijn zusje ook gezien? (2006) van Joke van Leeuwen. Gebruikelijk in dit
soort ‘repeteerverhalen’ is een symmetrisch opgebouwde tekst. Na een ontmoeting
die steeds op dezelfde wijze verloopt, komt de vraag: ‘…wat ben ik dan?’ ‘Vraag
maar aan…’
De bloem, die Marilou als laatste
spreekt, adviseert haar de maan te raadplegen. Het is inmiddels bedtijd en van
al die enerverende ontmoetingen en existentiële gesprekken is het kleine meisje
natuurlijk wel moe geworden. ‘…en van safraan / is Janneke-maan….’, dichtte
Paul Van Ostayen in ‘Polonaise’. Marynissen maakt er gebruik van in het
slotstuk van haar verhaal. Niet alleen de naam haalt ze bij hem vandaan, ook de
opsomming van ogen, handen en vingers.
Bij Weve is Janneke Maan aanvankelijk opgetrokken uit zacht
wit en zuurstokroze, de kleur van de pyjama van kleine Marilou (overigens, dat
‘kleine’ er steeds bij is tamelijk vervelend, en maakt de boel onnodig extra
zoet). Het antwoord op de vraag wie ze is, kan het voorgelezen kind nu vast
zelf geven, zegt Janneke Maan, morgenochtend, bij het wakker worden. Want de
oogjes vallen al dicht en zoals zo veel prentenboekjes eindigt het verhaal daar,
bij het slapen gaan. Zo energiek rechtop als de paardenstaart van Marilou op
het voorplat staat, zo roerloos ligt die nu, op de slotprent, languit op het
laken en de deken. Achterop slaapt de bloem.
Sylvia Weve oefent gewoon weer
eens een andere stijl en daar is ze erg goed in. Ik had de illustraties niet meteen
herkend als werk van haar. Het licht ruige van veel van haar prenten ligt in
elk geval ver van wat ze hier doet. Positief geformuleerd: de illustrator sluit
naadloos aan bij de zacht- en zoetheid van het verhaal, lief en vriendelijk,
voor de heel kleinen. De kleuren van Marilou’s kleren zijn gelijk aan die van
degene met wie ze spreekt. Aan realistische kleuren doet Weve niet per se, een
paarse boom is volstrekt in orde voor een kleuter. Op de titelpagina kleurt ze
een aantal letters van titel en makers vrolijk in (een vlaggetje op een
kinderpartijtje), hetzelfde doet ze met de noten op de balk van een wiegelied.
De symmetrie van de tekst zie je treffend terug in de prenten.
Kortom, een zoet
prentenboek voor de heel kleinen, met activerende inslag, dat gebruik maakt van
een beproefde formule en ons en passant een fijn gedicht van Van Ostayen in
herinnering brengt.
Vera Marynissen, Sylvia Weve (ill.): Ben
ik dan een vogel?, Querido, Amsterdam 2018, 36 p. : ill. ISBN 9789045121413. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan