Kathedraal
van pijn en verlangen
In het
voorjaar kleurt het licht in het dorp roze door de pas geverfde huizen en de
paarsrode boomheide waarmee de berg begroeid is. Mos, klimop en blauweregen
overwoekeren de gevels; zwarte en witte rouwdragers bouwen er hun nesten. Onder
de woningen van het naamloze dorp stroomt de rivier met haar verborgen water,
'gek van schuim'. De dood en het voorjaar
van de Catalaanse schrijfster Mercè Rodoreda (1908-1983) opent idyllisch. Maar
de idylle bedriegt. Snel wordt duidelijk dat het om een gitzwarte vertelling
gaat.
Rodoreda,
wier leven getekend was door de repressie van de dictatuur en de verwoestingen
van de oorlog, was een vrijgevochten vrouw. Zij leidde vele levens, wekte
schandaal, werd bewonderd en verguisd. Ze publiceerde vijf romans. De dood en het voorjaar, waarin ze haar
angsten, obsessies, afschuw en verlangens verwerkte, beschouwde ze als haar
magnum opus. Na Rodoreda's overlijden nam de echtgenote van haar uitgever het
titanenwerk op zich om fragmenten uit de verschillende versies van het
onvoltooide manuscript aan elkaar te smeden en het geheel stilistisch te
homogeniseren. De roman heeft een onaf karakter. Er zitten onvolkomenheden en
tegenstrijdigheden in de tekst en hier en daar kon ik er kop noch staart aan
vinden. Toch is het een meeslepend en betoverend geheel geworden, als een
bouwwerk van Gaudí, organisch gegroeid en vervaardigd met bloed, zweet en
tranen.
In de
roman staat ieder seizoen symbool voor de dood, die het dorp in een wurggreep
houdt. De lente wordt vóór haar geboorte vermoord, de zomer verminkt, de herfst
verbrand en het wit van de winter sterft langzaam. De ik-verteller, een
schimmige, naamloze jongen, wiens ontwikkeling gelijkloopt met de jaargetijden,
is op jonge leeftijd getuige van de gruwelijke dood van zijn vader in een boom.
De besloten dorpsgemeenschap koestert duistere rituelen van een onnoemelijke
wreedheid. Vanop zijn berg kijkt 'de Heer' toe tijdens de jaarlijkse,
bloederige 'festiviteiten'.
Aan de rand van het dorp staat het slachthuis, waar de
dorpsoudsten werken en raadselachtige dingen gebeuren. Alle moeders in het dorp
zijn gek, verward of hysterisch. Om het verlangen van hun vrucht in de kiem te
smoren, worden ze geblinddoekt tijdens hun zwangerschap. Kinderen worden van
bij de geboorte ziek gehouden, kreupel gemaakt en opgesloten in keukenkasten.
Mannen wordt de lust ontnomen. Zij zijn verminkt geboren of verliezen tijdens
een rituele straf hun aangezicht aan de rotsbodem van de rivier. Genot
herinneren de volwassenen zich niet: elk verlangen is dood.
Als tegengif voor de dwangmatige
wreedheden in hun dagelijks bestaan, voeden de dorpelingen zich met mythen. Het
zijn de kinderen die hun drang naar vrijheid hebben behouden, die de mythen
doorvertellen. Ze verhalen over zielen die doodgaan, zich niet meer herinneren
wat honger is, omdat ze zoveel honger hebben geleden, of wat pijn is, omdat ze
zoveel pijn hebben doorstaan. De kinderen zijn ervan overtuigd dat het kwaad
alleen bestaat voor wie er in gelooft.
Na zijn vaders dood gaat de
jonge ik-verteller bij de lokale smid in de leer. Hij leert er priemen maken,
die worden gebruikt om in de oren van kinderen te prikken. Nadien gaat hij
vlinders vangen voor de Heer, een gepassioneerd vlinderverzamelaar en
liefhebber van verhalen. De Heer blijkt een zwakke, vereenzaamde man met
klompvoeten. Hij prikt vlinders op plankjes en laat ze langzaam sterven. De
jongen is vrij om te komen en te gaan. Hij klimt de berg op, trekt het woud in,
volgt de loop van de rivier en daalt af naar het dorp. De plekken die hij
passeert, symboliseren omwentelingen in zijn leven. Met de natuur ontluikt ook
zijn seksualiteit.
Vreemde, hybride figuren kruisen het pad van de jongen. Wezens met één
kort armpje, lange tenen en kleine oren. Ook het landschap, de rivier en de
berg lijken personages; ze veranderen voortdurend van gedaante. Wanneer de
jongen 'de gevangene' ontmoet, opgesloten in een kleine kooi, die hem net
toelaat om de rest van zijn leven gehurkt te zitten, dringt langzaam een besef
tot hem door. Vooralsnog ongeschonden, observeert hij de apathie van de
dorpsbewoners. Wat hij ziet is grijs, grauw, schimmig. 'De dingen waren geen
dingen, ze waren schimmen. En de kleuren waren geen kleuren, ze waren grijs.
Alles was alsof het terugkeerde van een wereld die nergens was.'
Door het
onophoudelijke geweld om hem heen, ontpopt de jongen zich van een soort Alice
in Wonderland tot een monster met een afzichtelijke grimas. Metamorfose is een
centraal thema in het oeuvre van Rodoreda. Voor haar schuilt de metamorfose van
de mens in de ziel. Wie de naamloze, hybride ik-verteller in werkelijkheid is,
kom je pas aan het verrassende einde van de roman te weten.
Na de dood van de Heer stoppen
de wreedheden niet, integendeel: de hel breekt los. In groteske, nachtelijke
passages worden sadistische rituelen tot in de puntjes beschreven. Orgieën van
geweld, verbranding, verminking, slachting. Ook de puberende jongen moet een
ritueel doorstaan nadat hij een meisje naakt zag baden in de rivier en zijn
lust ontwaakte. Ook hij zal zijn gezicht verliezen. De cyclus van leven en dood
is onontkoombaar. Hij besluit een daad van rebellie te plegen.
Rodoreda creëert een
universum dat haaks staat op het gekende en toch herkenbaar genoeg is. De dunne
grens tussen het idyllische en het afschuwelijke, vrijheid en gevangenschap,
wreedheid en zachtaardigheid is de rode draad in de roman. Eenzaamheid is
prominent aanwezig, genegenheid nagenoeg afwezig. Er is verlangen en er is
lijden. Na enige tijd dringt het tot je door dat wreedheid betekenisloos en
banaal wordt in een gemeenschap waar ze tot de orde van de dag behoort. De
sociale druk van het collectief doet niet onder voor de repressie van een dictatuur.
Met De dood en het voorjaar schreef Rodoreda
een mooie, zware roman, waarin echo's weerklinken van Kafka, Camus en Beckett.
Een met symboliek overladen allegorische vertelling. Gelukkig gloort doorheen
de gruwel bijwijlen een sprankel hoop, in de vorm van idyllische landschappen,
de immer stromende, glinsterende rivier en de vogels, vrij in de lucht.
Mercè Rodoreda: De
dood en het voorjaar, Menken Kasander & Wigman Uitgevers, Leiden 2019, 234
p. Vertaling van La mort i la primavera door Frans Oosterholt. ISBN
9789491495656
deze pagina printen of opslaan