Vertaald proza

BOEKEN NR. 4, APRIL 2019

Mercè Rodoreda: De dood en het voorjaar

door Elisabeth Francet

Kathedraal van pijn en verlangen
 
In het voorjaar kleurt het licht in het dorp roze door de pas geverfde huizen en de paarsrode boomheide waarmee de berg begroeid is. Mos, klimop en blauweregen overwoekeren de gevels; zwarte en witte rouwdragers bouwen er hun nesten. Onder de woningen van het naamloze dorp stroomt de rivier met haar verborgen water, 'gek van schuim'. De dood en het voorjaar van de Catalaanse schrijfster Mercè Rodoreda (1908-1983) opent idyllisch. Maar de idylle bedriegt. Snel wordt duidelijk dat het om een gitzwarte vertelling gaat.
 
Rodoreda, wier leven getekend was door de repressie van de dictatuur en de verwoestingen van de oorlog, was een vrijgevochten vrouw. Zij leidde vele levens, wekte schandaal, werd bewonderd en verguisd. Ze publiceerde vijf romans. De dood en het voorjaar, waarin ze haar angsten, obsessies, afschuw en verlangens verwerkte, beschouwde ze als haar magnum opus. Na Rodoreda's overlijden nam de echtgenote van haar uitgever het titanenwerk op zich om fragmenten uit de verschillende versies van het onvoltooide manuscript aan elkaar te smeden en het geheel stilistisch te homogeniseren. De roman heeft een onaf karakter. Er zitten onvolkomenheden en tegenstrijdigheden in de tekst en hier en daar kon ik er kop noch staart aan vinden. Toch is het een meeslepend en betoverend geheel geworden, als een bouwwerk van Gaudí, organisch gegroeid en vervaardigd met bloed, zweet en tranen.
 
In de roman staat ieder seizoen symbool voor de dood, die het dorp in een wurggreep houdt. De lente wordt vóór haar geboorte vermoord, de zomer verminkt, de herfst verbrand en het wit van de winter sterft langzaam. De ik-verteller, een schimmige, naamloze jongen, wiens ontwikkeling gelijkloopt met de jaargetijden, is op jonge leeftijd getuige van de gruwelijke dood van zijn vader in een boom. De besloten dorpsgemeenschap koestert duistere rituelen van een onnoemelijke wreedheid. Vanop zijn berg kijkt 'de Heer' toe tijdens de jaarlijkse, bloederige 'festiviteiten'.
 
Aan de rand van het dorp staat het slachthuis, waar de dorpsoudsten werken en raadselachtige dingen gebeuren. Alle moeders in het dorp zijn gek, verward of hysterisch. Om het verlangen van hun vrucht in de kiem te smoren, worden ze geblinddoekt tijdens hun zwangerschap. Kinderen worden van bij de geboorte ziek gehouden, kreupel gemaakt en opgesloten in keukenkasten. Mannen wordt de lust ontnomen. Zij zijn verminkt geboren of verliezen tijdens een rituele straf hun aangezicht aan de rotsbodem van de rivier. Genot herinneren de volwassenen zich niet: elk verlangen is dood.
 
Als tegengif voor de dwangmatige wreedheden in hun dagelijks bestaan, voeden de dorpelingen zich met mythen. Het zijn de kinderen die hun drang naar vrijheid hebben behouden, die de mythen doorvertellen. Ze verhalen over zielen die doodgaan, zich niet meer herinneren wat honger is, omdat ze zoveel honger hebben geleden, of wat pijn is, omdat ze zoveel pijn hebben doorstaan. De kinderen zijn ervan overtuigd dat het kwaad alleen bestaat voor wie er in gelooft.
 
Na zijn vaders dood gaat de jonge ik-verteller bij de lokale smid in de leer. Hij leert er priemen maken, die worden gebruikt om in de oren van kinderen te prikken. Nadien gaat hij vlinders vangen voor de Heer, een gepassioneerd vlinderverzamelaar en liefhebber van verhalen. De Heer blijkt een zwakke, vereenzaamde man met klompvoeten. Hij prikt vlinders op plankjes en laat ze langzaam sterven. De jongen is vrij om te komen en te gaan. Hij klimt de berg op, trekt het woud in, volgt de loop van de rivier en daalt af naar het dorp. De plekken die hij passeert, symboliseren omwentelingen in zijn leven. Met de natuur ontluikt ook zijn seksualiteit.

Vreemde, hybride figuren kruisen het pad van de jongen. Wezens met één kort armpje, lange tenen en kleine oren. Ook het landschap, de rivier en de berg lijken personages; ze veranderen voortdurend van gedaante. Wanneer de jongen 'de gevangene' ontmoet, opgesloten in een kleine kooi, die hem net toelaat om de rest van zijn leven gehurkt te zitten, dringt langzaam een besef tot hem door. Vooralsnog ongeschonden, observeert hij de apathie van de dorpsbewoners. Wat hij ziet is grijs, grauw, schimmig. 'De dingen waren geen dingen, ze waren schimmen. En de kleuren waren geen kleuren, ze waren grijs. Alles was alsof het terugkeerde van een wereld die nergens was.'
 
Door het onophoudelijke geweld om hem heen, ontpopt de jongen zich van een soort Alice in Wonderland tot een monster met een afzichtelijke grimas. Metamorfose is een centraal thema in het oeuvre van Rodoreda. Voor haar schuilt de metamorfose van de mens in de ziel. Wie de naamloze, hybride ik-verteller in werkelijkheid is, kom je pas aan het verrassende einde van de roman te weten.
 
Na de dood van de Heer stoppen de wreedheden niet, integendeel: de hel breekt los. In groteske, nachtelijke passages worden sadistische rituelen tot in de puntjes beschreven. Orgieën van geweld, verbranding, verminking, slachting. Ook de puberende jongen moet een ritueel doorstaan nadat hij een meisje naakt zag baden in de rivier en zijn lust ontwaakte. Ook hij zal zijn gezicht verliezen. De cyclus van leven en dood is onontkoombaar. Hij besluit een daad van rebellie te plegen.
 
Rodoreda creëert een universum dat haaks staat op het gekende en toch herkenbaar genoeg is. De dunne grens tussen het idyllische en het afschuwelijke, vrijheid en gevangenschap, wreedheid en zachtaardigheid is de rode draad in de roman. Eenzaamheid is prominent aanwezig, genegenheid nagenoeg afwezig. Er is verlangen en er is lijden. Na enige tijd dringt het tot je door dat wreedheid betekenisloos en banaal wordt in een gemeenschap waar ze tot de orde van de dag behoort. De sociale druk van het collectief doet niet onder voor de repressie van een dictatuur.
 
Met De dood en het voorjaar schreef Rodoreda een mooie, zware roman, waarin echo's weerklinken van Kafka, Camus en Beckett. Een met symboliek overladen allegorische vertelling. Gelukkig gloort doorheen de gruwel bijwijlen een sprankel hoop, in de vorm van idyllische landschappen, de immer stromende, glinsterende rivier en de vogels, vrij in de lucht.
 
Mercè Rodoreda: De dood en het voorjaar, Menken Kasander & Wigman Uitgevers, Leiden 2019, 234 p. Vertaling van La mort i la primavera door Frans Oosterholt. ISBN 9789491495656

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri