Toen kritiek op niveau in de pers nog geen onmogelijkheid leek, opereerde in bladen als Raster en Bzzlletin én weekbladen als Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer de veelzijdige criticus Rein Bloem (1932-2008). Hij schreef zowel over film als over (oude en nieuwe) literatuur en middeleeuwse beeldhouwkunst, en was bovendien een eminent vertaler van Joyce, Mallarmé, Apollinaire, Wallace Stevens, André du Bouchet en Pierre Reverdy. Typisch voor Bloem is dat al die interesses in zijn kritisch en beschouwend werk door elkaar lopen en het ene het andere bevrucht. De literaire stichting Perdu, die zich opnieuw als uitgeverij wil profileren, bracht een ruime keuze uit het beschouwend werk samen in een mooi boekwerk waarvan de vormgeving (de ruimte voor het wit bijvoorbeeld) spoort met Bloems visie op kunst en literatuur. De perceptie heeft de criticus Bloem wel eens versmald tot de voorvechter van moeilijke, hermetische dichtkunst, de ontdekker van Hans Faverey. Zeker is dat een van zijn grote verdiensten, maar wie dat met uitsluiting en elitarisme verbindt, heeft Bloem niet goed gelezen. In zijn uitgebreide inleiding beklemtoont Lucas Hüsgen terecht Bloems openheid, ook bijvoorbeeld tegenover het werk van dichters als Jules Deelder, Gerrit Komrij en Ed Leeflang, antipoden van het hermetisme. Die openheid was er ook in een andere zin: hij deinsde er niet voor terug verschillende kunstvormen, oeuvres en literair-historische periodes met elkaar in verband te brengen om een traditie zichtbaar of artistieke procedés inzichtelijk te maken. Al in het eerste stuk (uit 1966) doet hij dat met Kouwenaar, Bresson en Godard, later met de door hem zo geliefde lyriek van de Provençaalse troubadours, Ezra Pound en Bob Dylan, met Hitchcock en W.F. Hermans. Wanneer hij schrijft over oude literatuur verdisconteert hij, soms scherp polemisch, de vertekeningen door een oppervlakkige receptie: de misverstanden over Hadewijch of de corrigerende vertaling van Hölderlin. De hier opgenomen stukken over Faverey tonen voorbeeldig Bloems visie op de zgn. autonome, 'talige' literatuur, die zich volgens hem niét afsluit van 'de' werkelijkheid, maar haar verruimt. 'Evenzeer als liefde geen vermaak is, maar een middel nog meer zichzelf in de ander te zijn, zoals de ander zich meer zal vinden in jou, zo is poëzie een kennis nemen van, waar geen einde aan komt. Daarvoor is geen ombuigen van de werkelijkheid voldoende, alles wat min of meer in het verlengde daarvan ligt trekt de zaak krom. Wat nodig is: een radicale breuk met die werkelijkheid om iets te maken dat niet in de lijn der dingen is, maar dat er iets aan toevoegt dat er nog niet was en dat op zijn beurt iets toevoegt aan de werkelijkheid van de lezer. Er is geen poëzie in de natuur, niet op de aarde, niet in de mens. Maar je kunt het er van maken.' In zijn concrete benadering van film en poëzie valt op dat Bloem zonder schroom literatuur als kunst kan beschouwen, met compositorische, ritmische en metrische procedés die betekenisvol zijn. Hij is geen rabiate close reader, daarvoor schat hij de existentiële betekenis van kunst te hoog, maar leest en herleest nauwgezet, gaat waar de woorden gaan om benieuwd te kijken waar hij uitkomt. Deze bloemlezing heeft ongewild een programmatisch karakter: zo vrij, zo geconcentreerd kon het, zo kan het ook. Soms is de criticus zelf niet de beste stilist, soms stoort de verbrokkeling van de stukjes, maar de langere essays over Hitchcock, Van Ostaijen, de veronachtzaamde minnezanger Gijs van Limburg, Raymond Roussel, Faverey, Ouwens en een mooi thematisch stuk over drinken in de poëzie (dat eens te meer illustreert hoe belezen in tijd en ruimte Bloem was) compenseren dat ruimschoots. Wat vreemd is dat het boek woordbeelden als 'procédé' en 'tenslotte' vertoont, terwijl de verantwoording gewaagt van aanpassingen 'aan de hedendaagse voorkeurspelling'.
Rein Bloem, Lucas Hüsgen, Lees dat en herlees dat, Perdu Amsterdam, 2010, 270 p., ill. € 0. ISBN 9789051880892
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2010
deze pagina printen of opslaan