Op 24
november 2013 overleed Gerrit Krol op 79-jarige leeftijd. Voor de Nederlandse
literatuur betekende dit het afscheid van een bijzonder veelzijdig auteur.
Proza, poëzie, verhalen, essays en columns: Krol zette elk genre naar zijn
eigen, unieke hand.
Gerrit Krol werd geboren in 1934
en groeide op in Groningen, als oudste van vier kinderen in een protestants
gezin. Na de middelbare school en een militaire dienst studeerde hij wiskunde.
Hij ging aan de slag als computerdeskundige, eerst bij Shell en later bij de
Nederlandse Aardolie Maatschappij. Schrijven is voor Krol steeds een
nevenactiviteit geweest, iets wat hij deed in zijn vrije uren. Dat heeft hem er
niet van weerhouden een lijvig en vooral eigenzinnig oeuvre bij elkaar te
schrijven.
In De oudste jongen (1998)
schrijft Krol herinneringen neer aan zijn jeugdjaren. We leren hem kennen als
een jongen die zich anders voelt dan anderen: ‘Ik had toevallig een vrij grote
ziel. Groter dan die van de meeste anderen’. Het is voor hem dan ook niet
makkelijk om aansluiting te vinden bij leeftijdsgenoten: ‘Als je niet op een
club gaat, ga je van eenzelvigheid een club in je eentje vormen’. Wanneer hij
merkt dat mensen anders zijn dan hij, vindt hij het onnodig, of zelfs onzinnig,
om te proberen tot wederzijds begrip te komen. Alleen met mensen die net zo
denken als hij kan hij het vinden. En dat is lichtjes problematisch, want de
jonge Krol heeft een heel eigenzinnige manier van denken. Dat denken ontwikkelt
hij tijdens de lange schooldagen op het gymnasium: ‘Uren, dagen, maanden, jaren
— ik heb ze, al denkende, goed gebruikt. Niet met het leren van mijn lessen,
want dat had veel sneller gekund’. Hij ontwikkelt een heel eigenzinnige kijk op
hoe de wereld in elkaar zit. Daarin is er bijvoorbeeld geen plaats voor
oorzaak-gevolg-relaties: ‘Iets is niet de oorzaak van iets anders omdat het
eerder plaatsvond. In mijn wereldbeeld was, kortom, geen plaats voor “eerder”
en “later”.’ Dit maakt dat hij geen gevoel heeft voor verhalen, omdat
oorzaak-gevolgrelaties daar een belangrijke rol in spelen. Het wakkert ook zijn
fascinatie voor wiskunde aan, want bij wiskunde bestaat de parameter tijd niet.
Verder is de jonge Krol bijzonder geboeid door de grens tussen wat we als mens
met zekerheid kunnen weten en wat niet. Dingen kunnen de evidentie zelf lijken
(zo ligt het bijvoorbeeld voor de hand dat sneeuw wit is), maar doordat ze niet
bewijsbaar zijn, kunnen we toch nooit echt zeker zijn.
De einzelgänger vol eigenzinnige
gedachten: veel van de hoofdpersonages uit Krols romans voldoen ook aan dit
profiel. Het zijn vaak mannen die een eenzaam leven leiden en hun
belevingswereld niet kunnen of willen delen. Zo ontmoeten we in Krols
debuutroman De rokken van Joy Scheepmaker (1962) een jongeman die erg
teruggetrokken leeft en in zijn interactie met andere mensen vooral veel
zwijgt. De hoofdpersonages zijn net als de jonge Krol heel erg bezig met
nadenken over hoe de wereld in elkaar zit. Ook wie ze zelf zijn en op welke
manier anderen naar hen kijken, is iets wat hen erg bezighoudt. Soms krijgt het
verhaal door het excentrisme van de personages zelfs een ronduit dramatische
wending. Zo ontmoeten we in De vitalist (2000) Johan, een wiskundige die
geobsedeerd is door godsbewijzen. Op een bepaald moment vermoordt hij een
vrouw. Wanneer hij achteraf terugblikt op zijn daad, blijkt dat ook deze man
heel eigenzinnige ideeën heeft over de band tussen oorzaak en gevolg, en over
wat bewijsbaar is en wat niet. Zo weet hij zelf niet waarom hij de moord
gepleegd heeft: lag de oorzaak in hemzelf of was het een onvermijdelijke
samenloop van omstandigheden waar hij als het ware slechts deel van
uitmaakte? Verder vindt hij dat zijn schuld niet per definitie bewezen is door
het feit dat hij een einde aan het leven van de vrouw heeft gemaakt.
Schuld en boete
De thematiek
van schuld en boete komt niet enkel naar voren in De vitalist, maar
vormt een rode draad door Krols werk. Schuldig of onschuldig zijn, al dan niet
spijt hebben van een misdaad, de verschillende manieren waarop iemand gestraft
kan worden, het zijn onderwerpen waar Krol in meerdere romans en essays op
terugkomt. Het is wellicht ook de thematiek waar zijn werk het meest om
bekendstaat. Dat komt vooral door zijn controversiële essay Voor wie kwaad
wil (1990). Daarin houdt Krol, zij het op genuanceerde wijze, een pleidooi
voor de doodstraf. Hij plaatst vraagtekens bij veel argumenten tegen de
doodstraf en wijst erop dat de belangen van het slachtoffer, voor wie het heel
pijnlijk kan zijn om te zien dat de dader er met een milde straf vanaf komt,
meestal onderbelicht blijven. Tegenover de heersende visie waarin tolerantie
een belangrijke plaats heeft en er vraagtekens geplaatst worden bij de zin van
straffen, plaatst Krol het idee dat de vergeldingsfunctie van een straf heel
belangrijk is, zowel voor dader als voor slachtoffer. Ook vindt hij het
verschil tussen iemand die bekent en berouw toont, en iemand die dat niet doet
bijzonder relevant.
Door in zijn romans dezelfde
thematiek aan te snijden, maakt Krol zijn theorieën tastbaar en invoelbaar.
Wanneer Maurits in Maurits en de feiten (1986) ondervraagd wordt over de
moord die hij gepleegd zou hebben, verzint hij de ene leugen na de andere.
De ondervragers proberen hem te begrijpen, maar aangezien hij zichzelf niet
eens begrijpt, verzint hij zijn antwoorden maar. Johan uit De vitalist
begrijpt zijn daad evenmin, en bouwt er dan maar zijn eigen, bizarre
gedachtegang rond. De eigenzinnige visies van Maurits en Johan zorgen er wel
voor dat je als lezer gaat nadenken over de concepten misdaad en schuld, maar
ze maken je er toch vooral op attent dat de twee mannen eenvoudigweg niet in
staat zijn de verantwoordelijkheid op te nemen voor hun daden. En dat gaat niet
alleen hun omgeving, maar ook de lezer binnen de kortste keren flink op de
zenuwen werken. Het wordt nog erger wanneer ze dan ook nog eens vrijgesproken
worden, en het evenwicht tussen wat ze gedaan hebben en de gevolgen daarvan
helemaal zoek is. Dat evenwicht herstelt Krol door beide mannen, die na hun
vrijlating hun draai niet meer vinden in het leven, aan het einde van het
verhaal zelfmoord te laten plegen.
Vernieuwing
Dat Krol er
zulke behoudsgezinde ideeën over de doodstraf op nahield, stond voor sommigen
in fel contrast met zijn vooruitstrevende visie op literatuur. Hij debuteerde
in de jaren zestig, een periode waarin heel wat schrijvers probeerden los te
komen van de klassieke romanvorm door te gaan experimenteren. Schrijvers nemen
het niet meer zo nauw met de scheiding tussen verschillende genres en ze gaan
verschillende tekstvormen met elkaar vermengen. Ook Krol doet dit, maar dan op
zijn eigen manier. Zo is zijn debuutroman De rokken van Joy Scheepmaker
samengesteld uit heel uiteenlopende stukjes tekst: korte, eenvoudige zinnen
worden afgewisseld met lange, lyrische zinnen, terwijl andere fragmenten dan
weer opvallen door hun archaïsche taal. In zijn vroege romans voegt Krol ook
vaak illustraties in de tekst in: tekeningen, foto’s, grafieken, tijschriftartikels
of advertenties... In zijn essay De schrijver, zijn schaamte en zijn
spiegels stelt hij dat hij het niet eens is met het oubollige idee dat we
in een literair werk altijd genoeg moeten hebben aan de woorden. Hij ziet geen
enkele reden waarom iets niet verduidelijkt mag worden met behulp van
illustraties wanneer het de roman, en dus ook de leeservaring, kan verrijken.
Net als heel
wat schrijvers in de jaren zestig vindt Krol dat een roman veel meer moet
bieden dan enkel een verhaal. In 1969 schreef hij De ziekte van Middleton
(1969), een roman over een man die zich tot doel stelt een machine uit te
vinden waarmee hij geklede vrouwen naakt kan zien. Het boek bestaat uit een
lappendeken van tekstfragmentjes over de meest uiteenlopende onderwerpen, die
de verhaallijn telkens opnieuw onderbreken. De link met het verhaal, of tussen
de fragmenten onderling, is vaak niet duidelijk, waardoor de aandacht wordt
weggeleid van het verhaal zelf en het lezen een stuk moeilijker wordt. In Het
gemillimeterde hoofd (1967), dat gaat over een jongeman die gefascineerd is
door wiskunde en die zelf computerprogramma’s maakt, is het zelfs een stuk
moeilijker om überhaupt nog een echte verhaallijn te ontwaren. Ook hier vinden
we de meest uiteenlopende teksfragmenten terug: filosofische bespiegelingen,
beschrijvingen van hoe machines werken, psalmen, en vooral veel wiskunde:
formules, beschrijvingen van wiskundige theorieën en tekeningen ter
illustratie.
Krol schreef
voornamelijk proza, maar hij heeft ook heel wat poëzie gepubliceerd. Die
werd in 2009 verzameld in De industrie geneest alle leed: verzamelde
gedichten. En ook in zijn gedichten experimenteerde Krol, zoals heel wat
tijdgenoten, met de grenzen van het genre. In de bundel De kleur van
Groningen vinden we bijvoorbeeld veel gedichten terug die het midden houden
tussen proza en poëzie. Ze bevatten zowel kortere regels in versvorm als
langere die doorlopende stukjes tekst vormen. Zo ook in ‘De boom’:
De zon staat goed.
De vrouw ook. Staat, de hand aan het geopende portier, met
de voet
op de trede, op de leeuw die ze heeft geschoten.
Ook op het vlak van poëzie
experimenteert Krol op zijn eigen, unieke wijze. Zo schreef hij in 1971 APPI,
Automatic Poetry by Pointed Information, Poëzie met een computer. In dit
essay, dat het nodige stof deed opwaaien, stelt Krol voor om poëzie te laten
schrijven door een computer. Hij beschrijft hoe een computerprogramma, met de
nodige talige input, volgens hem perfect in staat kan zijn om gedichten te
genereren, en zo de plaats van de dichter in te nemen.
Het Krol-handelsmerk
Krols stijl is door de decennia
altijd vernieuwend en onconventioneel gebleven. Sommige experimentele
elementen, zoals bijvoorbeeld het gebruik van illustraties, zijn er met de tijd
uitgesleten. Wat door de jaren wel steeds duidelijker in zijn werk naar voren
kwam, was wat je het Krol-handelsmerk zou kunnen noemen — een aantal
tekstkenmerken die zelfs wanneer Krols naam niet op een boek zou staan, nog
onmiskenbaar in zijn richting zouden wijzen. Krols romans zijn altijd relatief
kort. Ook zijn zinnen zijn, vooral in zijn latere werk, bondig en ontdaan van
alles wat overbodig is. Dit zijn heel compacte romans, elk woord moet met
de nodige aandacht gelezen worden. Ook aan het veelvuldige gebruik van
witregels kun je Krol altijd herkennen. Fragmentjes, zinnen en zelfs zinsdelen:
Krol zet ze in de verf door ze met wit te omringen. Een voorbeeldje van een
doorsnee pagina uit De vitalist:
Doe wel en zie niet om.
... maar dat hij
nauwelijks een reden had gehad.
Als ik geen enkele reden had, moet er een oorzaak zijn.
De witregels
scheiden niet enkel zinnen, ze scheiden ook de vele stemmen, de verschillende
perspectieven van waaruit Krol ons het verhaal aanbiedt. Soms spreekt het
hoofdpersonage ons zelf vanuit de ik-vorm toe, soms is er een verteller over
hem aan het woord, dan weer horen we de stemmen van andere personages. Soms
duikt zelfs de stem van de auteur zelf op. Bijvoorbeeld in Een Fries huilt
niet komt die laatste zo nu en dan tussen om de lezer iets te vragen of om
iets over het boek toe te lichten. Het is aan de lezer om een betekenisvol
geheel te maken met deze puzzelstukjes, waarvan velen menen dat die pas bij een
tweede of zelfs derde lezing in elkaar gaan passen. Het is dan ook weinig
verbazend dat niet iedereen een Krol-boek even goed kan smaken. Krols werk
lokte onder critici vaak gemengde reacties uit en zijn boeken werden gewoonlijk
in bescheiden oplage gedrukt. Niettemin kon Krol rekenen op een vast, trouw
publiek dat altijd uitkeek naar zijn volgende boek. Ook vanuit de literaire
wereld bleef de erkenning niet uit. Zo kreeg hij in 1986 voor zijn gehele
oeuvre de Constantijn Huygensprijs, en in 2001 de P.C. Hooftprijs voor zijn
proza. Want fan of geen fan, een oeuvre waaruit zoveel authenticiteit,
volharding en bevlogendheid spreekt, kan haast niet anders dan inspirerend
werken.
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf 2014
deze pagina printen of opslaan