Essay

BOEKEN NR. 1, SEPTEMBER 2015

Anneke Brassinga: Grondstoffen, Essays

door Joris Gerits

De essaybundel Grondstoffen van Anneke Brassinga bevat in opdracht geschreven toespraken, columns en opstellen uit pakweg de voorbije vijftien jaar. Ze zijn, niet chronologisch, ondergebracht in drie afdelingen, waarvan de laatste de overkoepelende titel ‘Grondstoffen’ heeft. Daarin staan de negen columns die zij in 2013 gepubliceerd heeft in De Leeswolf, het laatste Vlaamse tijdschrift dat vrij systematisch boeken recenseerde, dossiers samenstelde en essays publiceerde die ertoe doen, en dat in 2014 opgedoekt werd.
Anneke Brassinga is een terecht gerenommeerde dichteres, vertaalster en prozaïste. Haar essays gaan dan ook over wat volgens haar de kern van poëzie en literatuur is, waarom vertalen soms een erg moeilijke maar altijd noodzakelijke activiteit is, wat de magie van de taal is, waarom bekende klassieke werken van onder meer J.J. Rousseau, Jean Paul, Goethe, Saint Simon, Robert Walser het verdienen om voor het eerst of opnieuw in het Nederlands vertaald en becommentarieerd te worden.
Toen in 2004 het Nederlandse Letterenfonds veertig jaar bestond, heeft Brassinga in een wervelende volzin van 76 woorden de schrijvers en vertalers - ‘letterknechten’ noemt zij hen - voorgehouden wat de taak is van zij die de taal hoeden en daarom verplicht zijn ‘al hun woorden, komma’s en gedachtestreepjes op goudschaaltjes te wegen, striktelijk, gestreng, knijperig, angstvallig, maltentig, scrupuleus, bekommerd en zwaarhoofdig […]’, maar anderzijds ook alle regels en geboden van de taalzeden aan hun laars moeten kunnen lappen tot behoud van de kostbare vrijheid van de geest, belichaamd door de taal. (p. 25)
Bij de start van een Master Literair Vertalen in 2010 schreef ze op verzoek van de Nederlandse Taalunie ‘Streikzwulle sweipels’ (titel van een tekst van de dichter Louis Lehmann waarin de taal volledig autonoom in zichzelf is opgegaan, een Ding an sich geworden is). Bemoedigend merkt ze op dat je literair vertalen kan leren en ze maakt volgende vergelijking: ‘Zoals immigratie een cultuur verrijkt, zo wordt een taal rijker van vertalingen: hij moet zich oprekken, zich elastisch maken, om vreemde elementen en structuren in zich op te nemen, exotische beeldspraak te assimileren.’ (p. 39)
In ‘Viooltje in smeltkroes’, geschreven voor de Vertaaldagen poëzie van de VVL in 2010, zal ze het culturele belang van vertalen opnieuw onderstrepen: ‘Een gedicht schrijven, dat staat als een paal boven water, is heel wat gemakkelijker dan een gedicht vertalen. Maar vertalen is al sinds het begin der tijden van veel verreikender cultureel belang. Het zijn de vertalers die het zaad van de literatuur uitstrooien, zodat alle talen elkaar kunnen verstaan en de poëzie niet in het slop raakt’ (p. 121).
Wat de lectuur van deze essays, voor mij althans, tot een feest maakt, is de helderheid, gepolijstheid en doorzichtigheid waarmee ze geschreven zijn. Het zijn drie kwaliteiten die Schiller prijst in een brief aan Goethe over diens Wilhelm Meisters leerjaren en die zonder meer op het proza van Brassinga toepasbaar zijn. Verder geniet ik van haar relativerende opmerkingen en verrassende conclusies. Als ze in 2005 als writer-in-residence in het Theo van Doesburghuis in Meudon verblijft, beschrijft ze dat als ‘het kubistische klompenhok van beton’ (p.12). Na een uitgebreide vergelijking van de pedagogische principes in het zeer bekende Emile (1762) van Rousseau met die in het totaal vergeten Levana (1806) van Jean Paul alias Johann Paul Friedrich Richter, komt Brassinga tot deze slotsom: ‘Ik geloof dat Jean-Jacques en Jean Paul veel gemeen hebben in hun neiging tot verregaande detaillering van alle mogelijke diep doordachte onzin.’ (p. 54)
In een van haar columns uit De Leeswolf, ‘Violette maan’, schrijft Brassinga: ‘Zelf ben ik liefhebber van proza dat noch als een baksteen, noch als een hongerkunstenaar op je afkomt, maar dat een woud is om in te verdwalen, de weg zoekend naar het onverwachte, naar uitzichten zo weids als het tweede deel van Beethovens Waldsteinsonate – om een componist te noemen die een meester van de betekenisvolle ornamentiek was.’ (p. 155). Laat dat nu het proza zijn dat Anneke Brassinga zelf ook schrijft.

De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2015, 174 p. ISBN 9789023492702

deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri