Sinds 1959 nodigt de Universiteit van Frankfurt elk semester een vooraanstaand auteur uit om een reeks lezingen over poëtica te komen geven. Ingeborg Bachmann was de eerste, daarna volgden de grootste namen uit de Duitse literatuur. Onder meer Heinrich Böll, Christa Wolf, Friedrich Dürrenmatt, Günter Grass en recenter viel die eer te beurt aan Hans-Ulrich Treichel, Robert Menasse en Uwe Timm. De Frankfurter Poetik Vorlesungen zijn inmiddels een instituut en het wil wel wat zeggen als je daarvoor uitgenodigd wordt, maar toen Juli Zeh — bekend van haar romans Speeldrift en Nultijd — gevraagd werd om de colleges te verzorgen, bedankte zij aanvankelijk. Geen haar op haar hoofd! Iets theoretisch over de literatuur had zij helemaal niet paraat. Niettemin ontstonden er bij haar tal van gedachten over het schrijven, en uiteindelijk heeft ze die alsnog gebracht in de beroemde lezingenreeks, zij het niet in de klassieke vorm, maar aan de hand van als e-mailberichten vermomde overpeinzingen. De neerslag daarvan is te vinden in Briefroman: over schrijven, literatuur en schrijverschap.
Die Nederlandse titel is een verkooptruc, want uiteraard is dit geen roman, maar een echt poëticaal essay. Dat betekent niet dat het hier om literatuurwetenschap gaat; Zeh vertrekt telkens vanuit haar ervaringen. En die willen wel eens zo banaal zijn dat het grappig wordt. Het boek bevat bijvoorbeeld een scherpe conversatie met de belastingdienst over het aftrekken van beroepskosten. Of een hilarische correspondentie waarin de schrijfster een extra papiercontainer tracht te krijgen voor het vele papierafval dat zij produceert. Op even speelse wijze komen echter ook de meer wezenlijke vragen aan bod. Auteursintentie komt aan bod naar aanleiding van de uitnodiging van een leraar. Zeh toont aan hoe onzinnig de vraag ‘wat hebt u met dit boek bedoeld’ eigenlijk is. Verder heeft ze het over de kwestie van het engagement in de literatuur en de (on)zin van schrijfcursussen. Tal van meer en minder wezenlijke elementen uit het schrijversbestaan passeren de revue, maar het belangrijkste probleem is misschien wel het schrijfproces zelf. Zeh maakt de opzet van een nieuwe roman en bewijst dat het niet moeilijk is om een scenario te bedenken, maar laat zien dat je er nooit achter komt krijgt hoe een tekst nu echt literatuur wordt. Dat heeft te maken met ongrijpbare zaken als inspiratie en intuïtie. Daartoe munt ze het werkwoord ‘tragelen’, dat het ontstaansproces aanduidt: het lummelen, het nadenken, het schrijven en schrappen en dan het onvermoede moment waarop de tekst meer blijkt te zeggen dan wat je erin gestopt had.
Wat Zeh voor heeft op andere poëticale beschouwingen, is de humor en de nuchterheid waarmee ze over (het maken van) literatuur praat. Dat maakt van dit essay niet alleen een boeiend, maar ook een zeer toegankelijk boek.
Juli Zeh, Briefroman, Ambo /Anthos Amsterdam, 2014, 175 p., € 18,99. ISBN 9789041425386. Vert. van: Treideln door Annemarie Vlaming. Distributie: Veen Bosch en Keuning
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf cop. 2014
deze pagina printen of opslaan