De kans is groot dat ook wie de Duitstalige literatuur van de 20e eeuw meent te kennen, nooit de naam Gregor Von Rezzori is tegengekomen. Deze aristocraat van Siciliaanse afkomst werd in 1914 geboren in Czernowitz in de Boekovina, een uithoek van het Oostenrijks-Hongaarse rijk die later deel ging uitmaken van Roemenië. In de jaren '20 en '30 studeerde hij in Oostenrijk. In 1938 trok hij naar Berlijn, waar hij eerst als Roemeens en later als Russisch staatsburger ongemoeid door het naziregime kwam. Na de oorlog werkte hij voor radio-omroepen, acteerde in films (o.a. van Louis Malle), en schreef grotendeels amusementsliteratuur, waarvan de Maghrebinische Geschichten, anekdotes over het kleurrijke leven in een fictief Balkanland, het meeste succes hadden. Von Rezzori was vooral een Lebemann, iemand die het fortuin en de charme bezit om volop van het leven te genieten, een graag geziene gast in de high society en een hartstochtelijk kunstverzamelaar. Hij stierf in 1998 op zijn landgoed in Toscanië, dat nu een werkplek is voor schrijvers en kunstenaars. Dat er in Von Rezzori ondanks zijn schijnbaar oppervlakkige levensloop een auteur van formaat schuilging, bewijzen de Memoires van een antisemiet, in Duitsland verschenen in 1979 en nu door Kris Lauwerys in schitterend Nederlands vertaald.
'Roman in vijf verhalen' luidt de oorspronkelijke ondertitel, ogenschijnlijk een tegenspraak met de 'memoires' uit de titel. Is dit dan fictie, terwijl alles in het boek wijst op een sterk autobiografisch gehalte? Het hoofdpersonage van de lange verhalen, over wie op diverse momenten in zijn jonge leven wordt verteld, is telkens in 1914 geboren in hetzelfde aristocratische milieu in de Boekovina. Veel gebeurtenissen stemmen overeen met wat Von Rezzori heeft meegemaakt. Het laatste verhaal, dat als enige niet in de ik- maar in de hij-vorm is geschreven, voert een mondaine oudere schrijver in het Rome ten tijde van de Rode Brigades (1979) ten tonele, waar je zo de trekken van Von Rezzori in herkent. Het heet 'Pravda' en memoreert uitgebreid en zeer indringend het korte huwelijk van het hoofdpersonage met een Joodse vrouw in Rome, dat op de klippen is gelopen toen een kind werd geboren en jong stierf. Het nawoord van Hans Maarten van den Brink wijst erop dat Von Rezzori nooit met een Joodse getrouwd is geweest en drie zonen bij zijn eerste vrouw had, die toen nog leefden. In dat verhaal doet de schrijver zijn poëtica uit te doeken, meer bepaald hoe hij aankijkt tegen de verhouding tussen feit en fictie. Hij pleit voor "het bedenken van de werkelijkheid". Geregeld bezoekt hij een stokoude, bedlegerige Russische tante: "de vormgeving van een mogelijk ik in die fase van zijn veelvuldige metamorfoses werd in hoge mate verrijkt door wat deze typische Wit-Russin hem aan anekdotes, beschrijvingen, bespiegelingen, denkvormen en formuleringen vermaakte, zijn eigen verhaal werd er steeds vollediger, levendiger, geloofwaardiger, waarachtiger door". De waarheid liegen dus, zoals zoveel dichters hebben beweerd? De verteller verwijst naar de ironische vraag van Pilatus: "Wat is waarheid?" Meewarig bekijkt hij de fanatieke jongeren die "dromen van de wereldrevolutie die het rijk Gods op aarde moet vestigen [...] zoals in zijn tijd een generatie de werkelijkheid van het herrezen Heilige Rijk wilde uitvinden: met hetzelfde onvoorwaardelijke zoeken naar de ene, grote, levensvullende liefde van de grote, ultieme waarheid waarvoor je sterft, waarvoor je mensen doodt, vooral degenen die vragen of het echt de enige waarheid is..." Als je de vier vorige verhalen hebt gelezen, die zich afspelen in respectievelijk 1927, 1933, 1937 en 1938, besef je hoeveel tijd het heeft gevergd voordat hij tot dat inzicht is gekomen.
De ik-figuur is streng opgevoed, in het onomwonden superioriteitsbesef een late telg te zijn van een oud riddergeslacht, erfgenamen van het middeleeuwse rijk van Karel de Grote. "Ik hing aan de draden van mijn afkomst en opvoeding als een vlieg in een spinnenweb." Zijn vader zit vol ressentiment tegen de Duitsers die het Habsburgse keizerrijk hebben ontmanteld en uitgekleed tot een republiek, waardoor hij een balling is geworden in de Boekovina. Hij zoekt compensatie voor deze nederlaag in de jacht: doden om te beseffen dat je leeft. Daarbij komt een hevig antisemitisme: "mijn vader haatte de joden, en wel zonder uitzondering, zelfs de nederige oude. Het was een al eeuwen overgeleverde en diepgewortelde haat waarvoor hij geen reden meer hoefde aan te voeren, elke motivering, zelfs de meest absurde, gaf hem gelijk. [...] Je mocht ze gewoon niet, in elk geval minder dan andere medemensen, dat was net zo vanzelfsprekend als dat je katten minder mocht dan honden of wantsen minder dan bijen en het was een waar plezier om er de meest absurde redenen voor aan te voeren." De dertienjarige zoon voelt het als een verademing aan als hij vanwege zijn slechte schoolresultaten bij zijn mildere oom Hubert en tante Sophie mag gaan wonen, wier erfgenaam hij kan worden. Hier maakt hij kennis met fanatieke Groot-Duits denkenden en sceptische Kakaniërs, en sluit hij vriendschap met de veel rijpere Joodse jongen Wolf Goldmann. Dit wonderkind speelt zo goed piano dat tante Sophie hem als een moeder begint te koesteren. Uit afgunst dient hij Wolf op zekere dag een stroomstoot toe, waardoor bruusk een einde komt aan de vriendschap. Het prachtig gecomponeerde verhaal eindigt in een debacle voor allen. Wat er aanvankelijk uitziet als een ontwikkelings- en initiatieroman, wordt het verhaal van een grote desillusie. Onvergetelijk is het nevenpersonage Stiassny, die als het koor in een Griekse tragedie ironisch en spottend het gebeuren commentarieert: "De ontwikkeling van onze erfprins neemt een heuglijke wending. Men geeft zijn koppig isolement op. Men wordt sociaal. Sterker nog: men slaat bruggen over maatschappelijke kloven, men brengt een verbinding tot stand tussen afgebroken of helaas nooit aangeknoopte relaties. In kringen waar wereldbeeld en nationaal gevoel gevormd zijn door de Kyffhäuser-bond, zal men daarmee niet echt bijval oogsten. Geestesverwanten van de [antisemitische] Schönerers en de Wolffs zouden er zelfs een verraad aan de heilige zaak van de Arische gedachte in kunnen zien."
Ook in de andere verhalen staan de eenzaamheid van de ik-figuur en zijn zoektocht naar vriendschap en liefde centraal. In Boekarest droomt hij als 19-jarige van een carrière als kunstenaar en van succes bij de vrouwen. Hij schopt het niet verder dan etaleur van cosmetica voor de Afrodite Soc. An., al leert hij daardoor de charmes van de oriëntaalse voorsteden van Boekarest kennen. Zijn amoureuze avonturen worden echter gedwarsboomd, bv. als hij ontdekt dat de Joodse 'zwarte weduwe' met wie hij een passionele relatie heeft, een nog vuriger minnaar als man heeft gehad, die bovendien een groot kenner was van de eeuwenoude Joodse filosofie. Hij begint haar kleinburgerlijk te vinden, vernedert en kwelt haar met een dansbeer en wordt uit de buurt verjaagd. 'Pension Löwinger' borstelt een satirisch portret van het bonte gezelschap in het kosthuis waar de ik verblijft. Hij wordt verliefd op de jonge Joodse Alvaro, die een Armeense christen blijkt te zijn. Samen ruimen ze het appartement op van haar gestorven oom en tante. Het verhaal gaat over in een subtiel essay over hun vereenzelviging met het overleden koppel. Maar opnieuw is er een ontluisterend einde. De vrouwenheld Olschansky, mentor en 'vriend' van de ik-figuur, ontmaagdt juffrouw Alvaro, die ijlings op de vlucht slaat. Het verhaal 'Trouw' gaat in op de familiale en historische achtergrond van de familie. Tevens vertelt het over de studietijd van de 24-jarige in Wenen, net op het moment van de Anschluss. De ik vat er een veeleer platonische liefde op voor Minka Raubitschek, een wervelende jonge vrouw die zal moeten vluchten voor de nazi's. Ze slaat zijn aanbod af om haar te redden door met haar te trouwen.
Von Rezzori hanteert een Proustiaans zintuiglijke stijl en vertelt meeslepend over de kleurrijke cultuur van Oost-Europa tijdens het interbellum, waarin het leven zoveel feller maar ook veel gewelddadiger was. Over het broeierige spel van aantrekken en afstoten, het gebruiken en misbruiken van anderen. Over de liefde, de natuur, het kosmische gevoel van weidse nachtelijke hemels, de Habsburgse mythe van de veelvolkerenstaat - veeleer een heksenketel dan een smeltkroes van culturen. Het genot van het lezen is een ambivalente ervaring, omdat je voortdurend te maken krijgt met de terloopse of nadrukkelijke antisemitische bedenkingen van het hoofdpersonage als verteller. Hij kan zich van zijn ingebakken Jodenhaat niet ontdoen, al verbergt hij af en toe zijn bewondering voor de Joodse cultuur niet. Het Jood-zijn is voor hem een fascinosum (vandaar steeds weer die toenadering in vriendschap en liefde), maar tegelijk een onoverkomelijk obstakel. Nog in het laatste, terugblikkende verhaal stelt de hij-figuur dat hij "natuurlijk ook de gedachte aan het ras niet zo rabiaat had afgewezen als de meeste mensen tegenwoordig, die zich daar na Auschwitz en Buchenwald moreel verplicht toe voelen. Waarom zou hij dat ontkennen? Hij geloofde immers in de mogelijkheid van een geestelijke overerving via het bloed, in een van geslacht op geslacht doorgegeven rasspecifieke mentale aanleg".
Hoewel Memoires van een antisemiet een van nostalgie doordrenkt boek lijkt, gericht op een voorgoed voorbij verleden, is het uiterst actueel. Het thematiseert de omgang met verschillen, niet in een politiek correcte wensvorm, maar door de ogen van een bevooroordeelde, die zich vastklampt aan vermeende superioriteit. Het heeft iets van een laboratoriumexperiment waarbij de duurzaamheid van rassenhaat en het gebrek aan openheid en tolerantie worden getest. Het hoofdpersonage slaagt er nauwelijks in zijn behoefte aan (Joden)haat te temperen, omdat hij de vreemdeling in zichzelf miskent. Dat Gregor von Rezzori de oorspronkelijke titel Memoiren eines Antisemiten bij de herziene editie van 1989 veranderde in Denkwürdigkeiten eines Antisemiten deed hij, vermoed ik, niet alleen om het autobiografische, realistische karakter van zijn boek af te zwakken. De nieuwe titel herinnert aan de Denkwürdigkeiten eines Nervenkranken, waarin de 19e-eeuwse schizofrene rechter Daniel Paul Schreber zijn paranoïde waanideeën uiteenzet. Ook Von Rezzori's meesterwerk is een tot nadenken stemmende gevalsanalyse, in een verleidelijker gedaante, maar niet minder onthullend. In het slotverhaal 'Pravda' zegt de hij-figuur tegen zijn Joodse vrouw: "je mag niet spotten met de verschrikkelijke macht van het bedenksel: een gek kan een werkelijkheid creëren die miljoenen tot waanzin drijft, ik weet het, ik weet het... Alleen moet je toch toegeven dat het bespottelijk was dat van ons beiden jij, de jodin, het absolute, het onvoorwaardelijke verdedigde, en ik, de goj, als een rabbijnenleerling het relatieve... En kijk: mijn verraad aan de zuivere waarheid is toch ook een mogelijkheid voor de gevallen engelen om de wereld begrijpelijk te maken".
Gregor Von Rezzori, Memoires van een antisemiet, Atlas Amsterdam, 2008, 318 p., € 24,9. ISBN 9789045013466. Vert. van: Denkwürdigkeiten eines Antisemiten door Lauwerys, Kris
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf 2008
deze pagina printen of opslaan