Naast hun schrijverschap
hebben Rachida Lamrabet en Abdelkader Benali nog iets gemeen: hun Marokkaanse
afkomst. Rachida combineert die met de Belgische/Vlaamse identiteit en
Abdelkader met de Nederlandse. Hoe bepalend is die afkomst voor hun
schrijverschap? Voor de perceptie van hun werk? Voor hun eigen identiteit? Voor
hun verantwoordelijkheid als schrijver? Een tijdlang was ‘allochtone
literatuur’ een issue in de republiek der letteren. Is dat nog steeds het
geval? Rachida Lamrabet schreef de romans Vrouwland (2007), Een kind
van God (2008) en De man die niet begraven wilde worden (2011). Zij
schrijft ook voor het theater. Abdelkader Benali schrijft romans, essays en
reisverhalen. In 2003 ontving hij de Libris Literatuurprijs voor zijn tweede
roman De langverwachte. Onlangs publiceerde hij met zijn vrouw Saida een
Marokkaans kookboek, Casa Benali.
Erwin
Jans: Het begrip
‘allochtone’ literatuur heeft een tijdlang een politieke rol gespeeld in de
Nederlandstalige literatuur. Heeft het voor jullie ooit enige positieve of
negatieve betekenis gehad? Hebben jullie het gevoel dat we stilaan aan dat
begrip voorbij zijn?
Abdelkader Benali: Ik heb ‘allochtoniteit’ altijd proberen te definiëren
in samenhang met begrippen als oraliteit, moderniteit en postmoderniteit, als
onderdeel van een breder discours waarin de thematiek terugslaat op de
literatuur zelf. Wanneer je het hebt over anders zijn in de literatuur, over
het articuleren in een andere taal dan je moedertaal, dan spelen daar echo’s in
mee die veel meer omvatten dan enkel het politieke verhaal. Het politieke
verhaal is vrij dun. Het is intussen zo gepopulariseerd dat ook populisten denken
erover te kunnen meepraten. Ik wil niet in die hoek geduwd worden. Ik ben er
altijd van uitgegaan dat literatuur getuigt van een kosmopolitische, open,
liberale houding ten opzichte van wat het betekent mens te zijn.
Rachida Lamrabet: Het
gebruik van een term als ‘allochtoon’ is een verarming van de literatuur. Het
brede, diverse, open kader van de literatuur staat haaks op het ondergebracht
worden onder een bepaald etiket. Ik heb me altijd tegen die term verzet, omdat
hij op zich al een soort van waardeoordeel lijkt in te houden. Waar ik
inhoudelijk mee bezig ben, wordt door zo’n term herleid tot iets wat weinig of
niets met literatuur te maken heeft, en veel meer met sociologie, met
doelgroepen en minderheden.
Jans: Kunnen jullie je voorstelen dat die term een rol
gespeeld heeft in een positieve discriminatie? Er werd en wordt nog vaak
gezegd: er zijn te weinig schrijvers van andere culturele origine? <br
/>
Benali: Wat is veel
en wat is weinig? Ik vind dat een onzinnige discussie. Je kan de kwaliteit en
de staat van de multiculturele samenleving niet afmeten aan het aantal mensen
dat instroomt in de republiek der letteren. De literatuur bantoeniseren is een
heilloze weg. Onze lezers zijn daarenboven vooral autochtonen, die geen
allochtonen hebben in hun onmiddellijke omgeving. Zij zijn vooral
geïnteresseerd in menselijke ervaringen en hoe die in de literatuur gestalte
krijgen, en veel minder in sociologische feiten. Ik heb nog nooit van een lezer
gehoord dat hij me leest omdat ik een allochtone auteur ben.
Lamrabet: Wat ik wel meemaak, is dat Marokkaanse lezers komen
zeggen dat ze blij zijn dat ik boeken schrijf en dat ze zich daarin kunnen
herkennen. Dat ik de term ‘allochtone auteur’ verwerp, betekent niet dat ik
geen Marokkaans-Belgische identiteit heb. De geschiedenis die ik met me
meedraag, is natuurlijk van belang en drukt ongetwijfeld zijn stempel op wat ik
schrijf. Die geschiedenis spreekt een bepaalde categorie van lezers aan die op
zoek zijn naar herkenning.
Benali: Ik ben dat in de loop der jaren veel minder gaan
voelen, omdat ik ook ben gaan inzien dat die bewondering vaak heel dun is. Vaak
is het trots bij gebrek aan beter [lacht]. Je bent even de smaak van de dag. Ik
vraag vaak: ‘Heb je het boek ook gelezen en wat vind je ervan?’ Met andere
woorden: in hoeverre is die trots ook onderdeel van een leeservaring? Dat vind
ik het belangrijkste.
Jans: Hebben jullie je positie als ‘allochtone’ schrijver
ooit ervaren als een bijzondere verantwoordelijkheid naar een groep toe?
Benali: Ik denk dat we beiden schrijven vanuit een vorm van
onthechting. Schrijven is een onthechtingsproces en je hecht je weer aan wat je
schrijft. Een van de mooiste geschenken van het schrijverschap is dat je leert
van een afstand naar de dingen te kijken. In die afstand komen de verbeelding
en de verwoording tot stand. Je wordt een kritische waarnemer. <br
/>
Lamrabet: De positie van
buitenstaander is cruciaal. Dat is een proces van vervreemding, maar niet
noodzakelijk negatief. Voor mij is het zelf zeer heilzaam. Je kan als schrijver
aan de rand gaan staan en observeren. Die afstand creëert een plek van
verbeelding waar je thuis bent. Je bent een stille getuige van wat gebeurt.
Benali: Die onthechting is
universeel. Alle schrijvers tussen Spitsbergen en Cape Town zullen dat proces
herkennen. Het is de basisvoorwaarde van het schrijven. Wat wij specifiek doen,
is een bepaalde wereld in kaart brengen. We zijn de cartografen van de conditie
van onze cultuur, van de uitsnede van een bepaalde periode. Maar op een andere
manier dan de socioloog. We werken aan het collectieve geheugen door het
noteren van menselijke ervaringen. Je legt een archief aan en dat archief is voor
mij een instrument in de polemische strijd rond de multiculturele samenleving.
Je kan het werk van Rachida en mij inzetten tegen de waan van de dag. In
Nederland wordt er op dit ogenblik over Marokkanen gesproken alsof ze gisteren
het land binnenkwamen. En dus ook morgen weer kunnen vertrekken. Er wordt over
hen gesproken op een oppervlakkige, één-dimensionale manier, alsof het
bordkartonnen personages zijn. Vanaf het ogenblik dat je een boek kan
voorleggen dat tien of vijftien jaar geleden geschreven is over die mensen, kan
je zeggen: dat is een leugen, de fictie spreekt in dit geval de waarheid. Want
in dat boek wordt het menselijk tekort gearchiveerd van de migranten die in de
jaren vijftig en zestig zijn aangekomen, in de jaren zeventig hun vrouwen en
kinderen lieten overkomen, en zich definitief zijn gaan vestigen. Dat is een
dynamisch proces dat in onze romans beschreven wordt. Ik zie schrijven als het
ontwikkelen van beelden in een donkere kamer: in dit geval beelden van een
verleden. Die mensen waren er al. Wij zijn er al. We zijn niet gisteren
toegekomen. Dat archief kan je inzetten tegen de laster, de haat en de agitprop
van de rechts-populisten.
Jans: Is dat het engagement waartoe literatuur in staat is?
Lamrabet: Je kan in fictie
veel nuances aanbrengen, veel meer dan in andere media. De journalistiek is
vaak oppervlakkig en kort. Eenzelfde anekdote kan je in een roman verdiepen. Je
kan mensen tonen met hun gebreken en hun kwaliteiten. Dat is een intieme
communicatie. Je kruipt in het hoofd, het lichaam en het leven van individuen.
Het is belangrijk dat mensen als individuen worden afgebeeld. Het huidige debat
is erg zwart-wit, vol stereotypen.
Benali: Die vooroordelen worden door sommige groepen
systematisch ingezet om het debat te vervuilen voor eigen politiek gewin. Het
archief is belangrijk omdat het de andere geschiedenis van Europa bevat. Ik heb
veel bewondering voor het werk van de Brits-Ghanese documentairemaker John
Akomfrah. Hij is een van de stichters van het Black Audio Film Collective, dat
zich tussen 1982 en 1998 intensief heeft beziggehouden met de gekleurde
aanwezigheid in Engeland. Zij hebben de marginalisatie van de migratie onder
Margaret Thatcher in beeld gebracht. Ze gingen filmen tijdens rellen en zagen
hoe migranten in hun wijken de rellen probeerden te sussen en zochten naar een
middenweg tussen de jonge relschoppers en het establishment. Hij filmt
Jamaicanen, Indiërs, Pakistanen... Hij filmt het andere Engeland, het andere
Europa. In een latere documentaire vraagt hij zich af wat een zwarte doet op
een schilderij van de Duitse Renaissance schilder Holbein. Waar zit de zwarte
in het collectieve bewustzijn van Europa? Dan komt een veel genuanceerder beeld
tevoorschijn dan de bordkartonnen figuren waar we het over hadden.
Als je schrijvers als Rachida en mij al zou moeten
onderbrengen in een categorie, dan is het in die van alternatieve
geschiedschrijvers van Europa. Blijkbaar mogen we in Europa niet geloven dat
vluchtelingen mensen zijn. Stel je voor! Dan zouden we ze rechten moeten geven.
Dan zouden we ons moeten schamen. En dat willen we niet. Akomfrah zegt
daarentegen: deze mensen zijn altijd al in Europa geweest. Ik kom veel in
contact met jonge Marokkaanse kunstenaars: fotografen, filmakers, multimedia
kunstenaars... Ik geef hen steeds de raad in hun eigen buurt te gaan
fotograferen en filmen, onder te duiken in de fotoboeken van hun ouders
om een archief aan te leggen. Dat is fantastisch materiaal en niemand kijkt daar
naar. Er zijn maar heel weinig mensen die toegang hebben tot die gesloten
werelden van de migratie. Die jonge kunstenaars komen eruit voort en kunnen een
fantastisch archief aanleggen. Het archief van de migratie.
Lamrabet: Iedere familie heeft zijn fotoboek. Er zijn
ontzettend veel verhalen die verloren dreigen te gaan als de eerste generatie
binnenkort verdwijnt. Het is uniek materiaal. Foto’s, brieven en
cassettebandjes, die de klassieke manier waren om te communiceren met de
familie. Je mag niet vergeten dat veel migranten analfabeet waren. Al die
voorwerpen vertellen het verhaal van hoe wij hier zijn aangekomen. Het is onze
context. Ik ben bezig met een groep mensen om dat materiaal te verzamelen, om
interviews te organiseren, om schrijfopdrachten te geven. Al is het niet
makkelijk om dat intieme materiaal te verzamelen.
Benali: Je zou de mensen moeten kunnen overtuigen dat er naar
hun verhalen niet geluisterd wordt op het niveau van de intimiteit, maar op het
niveau van de historiciteit. Het individuele verhaal wordt onderdeel van de
geschiedenis van de migratie. Het is een communicatie over de generaties heen.
De uitkomst van een dergelijk nieuw narratief is meer dan de som van de
afzonderlijke delen.
Lamrabet: Een van de plekken waar dat nieuwe verhaal een
cruciale rol speelt is het onderwijs. Er is daar nog betrekkelijk weinig
aandacht voor migratie, terwijl dat verhaal niet alleen belangrijk is voor
kinderen uit de migratie zelf, maar ook voor alle anderen. Kijk bijvoorbeeld
ook naar de herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Er is nauwelijks of geen
aandacht voor de Afrikaanse soldaten die meevochten.
Jans: Wordt
de Eerste Wereldoorlog nog te veel gezien als een Europese oorlog?
Benali: Absoluut, en ik wil
dat nog veel breder trekken. Ik wil weten wat er toen in Noord-Afrika en het
Midden-Oosten gebeurde. De Eerste Wereldoorlog werd niet alleen uitgevochten in
Vlaanderens velden. In die periode werd het hele Midden-Oosten verknipt. Wat er
nu in Irak en Syrië gebeurt, is het gevolg van de toenmalige inmenging van de
Westerse mogendheden in de Arabische wereld. We zijn nog lang niet klaar met
die oorlog. Het Europese bewustzijn is naar binnen gericht. Het is erg
narcistisch. Europa kijkt in een narcistisch gebroken spiegel. Dat is pijnlijk.
Het wil nog steeds zichzelf zien, maar er zitten te veel barsten in. Toch zit
Europa nog steeds naar zichzelf te turen en te gluren. De huidige situatie in
Irak in verband brengen met Lawrence of Arabia? Waar heb je het over man! Dat
obstinate Europese narcisme is alleen maar erger geworden. Vier jaar lang gaat
Europa die oorlog herdenken! Om je te schamen. Europa zou bezig moeten zijn met
de fall-out van die oorlog.
Jans: Zien jullie grote veranderingen in het culturele
klimaat in de voorbije decennia? Hebben jonge schrijvers met een andere of een
dubbele culturele achtergrond het nu moeilijker?
Lamrabet: Ik denk dat de jonge auteurs het vooral moeten hebben
van hun eigen kracht. Ze moeten blijven geloven in wat ze doen en zoeken naar
alternatieve wegen om hun stem te laten horen. Er zit nu inderdaad niemand te
wachten op verhalen die anders zijn dan de mainstream. In Vlaanderen heerst de
mythe van een Vlaamse identiteit waarin alles ingepast moet worden. Het wordt
moeilijker voor hen die hun anders zijn en hun andere verhaal als een kracht
naar voren willen schuiven. Mensen grijpen terug naar de zekerheden die ze
hebben. Ik zie het niet alleen maar somber in, maar het zal afhangen van de
kracht van de individuen. Het algemene klimaat zal niet helpen. Ik vind wel dat
de minderheden mondiger zijn geworden en hun plaats durven opeisen, wat tien of
vijftien jaar geleden nog niet het geval was. Er is meer bewustwording en meer
emancipatie. De alternatieve media spelen daarbij zeker een rol. In het
verleden sprake men vaak over bepaalde groepen. Nu komen die groepen zelf aan
het woord.
Benali: De zeitgeist is wat narcistisch. De minderheden zijn
meer met zichzelf bezig en willen hun eigen verhalen horen. Ze hebben inmiddels
een veel grotere eigen infrastructuur. Dat narcisme is niet noodzakelijk
negatief, maar waar ik heel erg bang voor ben is dat de Marokkaanse gemeenschap
in Nederland zich van de Nederlandse samenleving aan het afkeren is.
Herbezinning vind ik oké, maar het gevaar is dat er voortdurend naar elkaar
verwezen wordt, waardoor frisse impulsen van buitenaf niet meer worden
toegelaten. Je hebt de buitenwereld nodig om te kunnen vernieuwen. Jonge mensen
die in andere omstandigheden heel wat zouden kunnen betekenen binnen de
culturele elite vinden geen aanknopingspunten meer. Ze blijven net wat te lang
hangen in de eigen groep en missen zo een kans om door te groeien. Rachida en
ikzelf zijn opgegaan in de algemene cultuur. Die stond toen heel erg open voor
ons. De culturele elite van vandaag is schizofreen en laf. Ze kiest steeds
vaker voor stilzwijgen als het gaat om de grote thema’s. De kloof tussen de
groepen is groter geworden en de culturele elite heeft niet langer zijn functie
als voorhoede om nieuwe dingen op te pikken.
Jans: Wanneer is die omslag gebeurd?
Benali: Na de moord op Theo van Gogh is de culturele elite met
zichzelf in conflict geraakt. Ze was kosmopolitisch, maar ging wel heftig aan
islamkritiek doen. Ze was avantgardistisch, maar keerde zich tegen de moslims.
Die spanning is nog steeds aanwezig. De culturele elite heeft bij momenten een
racistische ondertoon, vooral in haar kritiek op de islam. Dat was tien jaar
geleden onvoorstelbaar. <br
/>
Lamrabet: In Vlaanderen is de
situatie toch enigszins anders. Wij hebben in Vlaanderen het Vlaams Blok gehad.
Vanaf eind jaren tachtig, begin jaren negentig heeft dit de geesten in
Vlaanderen verdeeld. Het probleem hier is dat er nooit een ernstig weerwoord
gekomen is op hun discours. Het cordon sanitair was meer een symbool dan een
ernstig inhoudelijk tegendiscours. Als jong meisje heb ik het Vlaams Blok hier
in Antwerpen als een splijtzwam ervaren. Ik ben opgegroeid met het beeld dat er
in Antwerpen op zijn minst twee steden zijn: een stad van de witten en een stad
van de Marokkanen. De democratische partijen hebben geen antwoord gevonden op
deze tweedeling. Erger nog: ze hebben een aantal strijdpunten van het Vlaams
Blok, weliswaar afgezwakt, in hun programma’s opgenomen en dus salonfähig
gemaakt. Het brutale racisme werd afgewezen, maar het vijandbeeld werd
bestendigd. Ik heb het gevoel dat de ander in Vlaanderen altijd wat argwanend
is bekeken, afgezien misschien van de eerste jaren van de arbeidsmigratie, toen
men de migranten nodig had. Maar in de naamgeving – gastarbeider, vreemdeling,
allochtoon – is het vreemd zijn steeds bestendigd. Ze zijn nooit echt opgenomen
in de burgergemeenschap. Wanneer je mensen als burgers beschouwt, dan heeft dat
consequenties.
Benali: Allochtoon is nog steeds een subcategorie van mensen
die zich binnen de landsgrenzen bevinden om economische redenen. In de grote
steden heeft hun aanwezigheid zich gaandeweg ontwikkeld tot een goedaardige
tumor. De verschijningsvormen worden gediagnosticeerd, maar voor wat erachter
ligt, waar het vandaan komt, is er geen enkele interesse. Vandaar, nogmaals,
dat ik mijn schrijven inzet als archief, als instrument tegen dat vergeten en
verdringen van de andere. Veel van de problemen rond migratie hebben te maken
met het niet praten over dingen, het niet benoemen, het blijven scheren over de
oppervlakte, het geen gestalte geven. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer onze
kinderen op deze periode terugkijken, ze zullen zeggen dat we een nationaal
trauma meemaakten. De tweede generatie zal gezien worden als het symptoom van
een pijnlijke overgang van de natiestaat naar een Europese en globale economie.
We doen nu in Europa alsof er niets aan de hand is en zeggen tegen de anderen:
je moet je maar aanpassen, je moet niet zo willen opvallen. Maar zo werkt het
natuurlijk niet.
deze pagina printen of opslaan