Op 21 maart ll. werd in Gent
‘De staat van de poëzie’ georganiseerd, een studiedag over de stand van zaken
van de poëzie in Vlaanderen, in aanwezigheid van de minister van Cultuur. Enige
tijd geleden verscheen het Mayday Rapport van de werkgroep poëzie van de VAV
(de Vlaamse auteursvereniging), dat nogal somber klonk. Is de poëzie werkelijk
in diepe crisis? En hoe is dan de hoogste politieke aandacht te verklaren voor
een genre dat ten dode is opgeschreven? We vroegen het twee professionals: Carl
De Strycker, directeur van het Poëziecentrum in Gent, en Geert Buelens,
hoogleraar Nederlandse Letterkunde aan de universiteit van Utrecht, dichter en
essayist.
Carl De Strycker: Het
grote belang van de studiedag over de staat van de poëzie was
ongetwijfeld dat alle betrokken partijen met elkaar in gesprek zijn gegaan: de
overheid, de uitgevers, de boekhandels, de literaire organisaties, de
tijdschriften, de lezers en de dichters. Van het Poëziecentrum wordt in dat
geheel een soort coördinerende rol verwacht. Veel goede ideeën en inspirerende
aanzetten werden daar gegeven die in de komende tijd tot concrete plannen en
acties zullen leiden. Wat heel duidelijk is geworden, is dat er veel
goede wil is, zelfs van de kant van de marketingmensen. Het zou veel erger zijn
indien die mensen gezegd hadden: poëzie is niet rendabel, dus waarom zouden we
er ons mee bezighouden? Nu was het uitgangspunt: poëzie is waardevol. Het gaat
trouwens ook niet slecht met de poëzie an sich. De Nederlandstalige
poëzie floreert. Er gebeuren spannende dingen, er is een hele generatie jonge
dichters die mooi en spannend werk brengt. Er is een grote verscheidenheid aan
vormen en poetica’s. We hebben een rijke poëzie. Het gaat wel slecht met de
poëzieverkoop. De cijfers bewijzen dat. Er is een kloof tussen de poëzie en de
lezers. Ik zit wel vaker in poëziejury’s voor jong talent en ik merk dat wat
zij schrijven mijlenver af staat van wat er op dit ogenblik in de poëzie
gebeurt. Het beeld dat zij hebben van poëzie komt niet meer overeen met wat de
poëzie vandaag is. Dat ervaar ik als een ernstig probleem dat wellicht mee
verantwoordelijk is voor de dalende poëzieverkoop.
Geert Buelens: Ik ervaar
de huidige situatie niet als een crisissituatie. Misschien is poëzie nu minder
in crisis dan tien of twintig jaar geleden. Mijn perceptie is dat poëzie
vandaag een groter publiek bereikt dan vroeger. Echter niet via het boek. Maar
wie zegt dat dat via het boek moet gebeuren? Ik zat vorig jaar in de jury van
de halve finale van het Nederlandse kampioenschap poetry slam. Ik ben
ook naar de finale geweest: een theater afgeladen vol waarin het publiek samen
met een vakjury beslist over de winnaar. Ik ken heel veel mensen die vinden dat
dit helemaal niets met poëzie te maken heeft, zoals ik ook mensen ken die
vinden dat poëzie heel ver moet blijven van evenementen als vroeger
Gedichtendag en nu de Poëzieweek. Als je in die termen denkt, is de crisis
natuurlijk totaal. Als je ervoor openstaat, gebeurt er op dit ogenblik veel in
de poëzie. Een heel groot publiek neemt poëzie tot zich, zij het niet met een
boekje in een hoekje. Deze laatste groep is altijd beperkt geweest, op een paar
uitzonderingen na. In de moderne Nederlandstalige literatuurgeschiedenis ken ik
maar één uitzondering: de Vijftigers. Van Nieuwe griffels, schone leien
(1954) van Paul Rodenko zijn tienduizenden exemplaren verkocht. Dat is zeer
uitzonderlijk. Kira Wuck, die vorig jaar het NK poetry slam won, is een hype
geworden in Nederland. Haar debuutbundel Finse meisjes (2012) werd
overal uitvoerig besproken. Ze kreeg grote interviews. Ze was onmiddellijk
iemand. De media, die onze perceptie veel meer en veel extremer sturen dan in
het verleden, geven plots aan poëzie een podium dat vroeger ondenkbaar was. Of
kijk naar de huisdichter bij het Nederlandse televisieprogramma De wereld
draait door: één miljoen kijkers! Het hangt natuurlijk van je
definitie van poëzie af of je dit allemaal poëzie vindt. Maar het wordt wél
poëzie genoemd. In de romantische traditie, die voor ons heel bepalend is, is
de poëzie voortdurend, zelfs principieel in crisis. Die traditie zie ik niet
verdwijnen, maar daarnaast is er een hele wereld die groeit en bloeit als nooit
tevoren. Misschien is de poëzie wel opnieuw een soort van massafenomeen aan het
worden zoals in de negentiende eeuw. Denk maar aan het fenomeen van de
stadsdichter of de Dichter des Vaderlands, hoezeer die fenomenen initieel ook
een reactie waren op die zogenaamde crisis en op het steeds minder publieke
karakter van de poëzie op het eind van de twintigste eeuw. Natuurlijk is er
heel wat veranderd en is het woord ‘crisis’ in bepaalde opzichten terecht. Toen
ik studeerde en doctoreerde — in de jaren negentig — was poëzie voortdurend a
matter of debate. Dat is nu niet meer langer het geval. Wat op de
literaire weblog De Contrabas gebeurt, is geen debat maar gescheld. Ik zie
vandaag geen echt debat meer over poëzie en dat ervaar ik als een gemis. Er is
zeker een verlies aan urgentie in het spreken over poëzie. Vreemd genoeg is er
altijd veel meer debat geweest over poëzie dan over proza. Het is lange tijd
heel makkelijk geweest in de poëzie verschillende stromingen te onderscheiden,
wat het debat natuurlijk stimuleerde. Die stromingenstrijd bestaat niet meer.
De laatste strijd is die rond en met Dirk van Bastelaere geweest. Die kon toen
— ongelofelijk — op de krantenpagina’s gevoerd worden! Een dagblad als De
Morgen liet dat in de jaren negentig toe. Nu is dat compleet ondenkbaar. Er
hebben zich enorme mediale verschuivingen voorgedaan de laatste decennia. In de
Vlaamse institutionele context heeft die verschuiving wellicht ook te maken met
de dood van Herman De Coninck. Er is ooit veel beter over poëzie geschreven in
onze kranten en weekbladen dan nu het geval is. Wat dat betreft is er zeker een
groot verlies te constateren. Tegelijk moet ik vaststellen dat de Jonge Wolven
in DWB of Stichting Perdu in Nederland met een enorme toewijding het
poëziedebat bedrijven.
De Strycker: Maar het poëziedebat is niet langer
openbaar. Het is naar de marge verschoven. Ooit stond het breed uitgesmeerd op
de pagina’s van De Morgen, nu wordt het op gespecialiseerde websites of
in vakbladen gevoerd. Of het debat in het verleden door het grote publiek ook
werd gevolgd, is natuurlijk een andere vraag. Die verminderde publieke aandacht
heeft natuurlijk zijn effecten op het uitgeven van poëzie. Ook hier valt een
grote daling te constateren. Elke uitgeverij heeft gemiddeld nog maar twee
bundels per aanbieding.
Buelens: Ook dit moeten we
genuanceerd durven bekijken. Ik zat dit jaar in de jury van de VSB-poëzieprijs.
Er waren vijfenzeventig bundels. Enkele jaren geleden waren dat er nog
honderdvijftig. Een halvering dus. Maar dan nog: vijfenzeventig
Nederlandstalige bundels in één jaar tijd! Dat is nog steeds zeer veel. Wie
leest al die bundels? Kijk naar alle grote ons omringende culturen. De grote
Franse, Duitse, Engelse en Amerikaanse uitgeverijen brengen nauwelijks
hedendaagse poëzie. Zij concentreren zich in hoofdzaak op hun klassieke
dichters. De poëzie die mij interesseert, zit in Amerika al veertig jaar underground.
Die situatie gaat zich met decennia vertraging ook hier voordoen. Maar we zijn
daar nog helemaal niet. Querido heeft heel wat dichters aan de deur gezet. Maar
weet je hoeveel levende dichters Querido op een bepaald ogenblik in zijn fonds
had? Meer dan zestig! In een regulier economisch klimaat — waar we vandaag zeker
niet in zitten! — kan een uitgeverij in een aanbieding misschien vier bundels
slijten. Dat zijn er dus twaalf per jaar. Een dichter in zo’n fonds kan dus om
de vijf jaar een bundel uitgeven. Maar er is een bepaalde league —
Nolens, Tellegen, Kouwenaar etc. — die altijd voorrang krijgt. Wat er nu is
gebeurd, is dat de dichters die niet of nauwelijks aan bod kwamen, aan de deur
zijn gezet. Dat is erg voor die dichters en zeker een verlies aan symbolisch
kapitaal voor de uitgeverijen, maar er wordt nog steeds veel poëzie uitgegeven.
Er zijn zelfs nieuwe poëzie-uitgeverijen bijgekomen. Nieuw
Amsterdam heeft een mooi fonds opgebouwd. Ambo geeft nu ook poëzie uit.
De Strycker:
De crisis bij de grote uitgeverijen is een opportuniteit voor kleinere
uitgeverijen — Het balanseer geeft bijvoorbeeld de literatuur uit die vroeger
bij Manteau verscheen. De vraag is of zij het economisch kunnen halen, als de
grote uitgeverijen daar al niet in slaagden. Ooit zagen grote uitgeverijen
blijkbaar een symbolische waarde in het uitgeven van poëzie en nu niet meer.
Buelens:
Meer dan een symbolische waarde. Ik denk dat de uitgeverijen in de jaren
vijftig, zestig en zeventig vaak uit de kosten kwamen bij het publiceren van
poëzie. Een tweede druk betekent in principe dat je uit de kosten bent. Ik zie
eigenlijk een groter probleem bij de boekhandels dan bij de uitgevers. De
boekhandels bieden geen poëzie meer aan. De grootste boekenwinkel in Utrecht
heeft geen poëzietafel meer, alleen nog een rek.
De Strycker: De vraag is
natuurlijk of een tafel vol poëzie — hoe sterk dat statement ook is — zorgt
voor een grotere verkoop.
Buelens: Er was wellicht extra verkoop, maar die
weegt niet op tegen de meerverkoop van de pockets en Dwarsliggers die nu op die
tafel liggen.
De
Strycker: Het poëzie kopend publiek is zeer klein. En die lezers vinden de
bundel sowieso, of hij nu op een tafel ligt of op een rekje staat. Ik geloof
niet echt in de toevallige verkoop van poëzie. Er zijn ideeën om boekhandels te
subsidiëren als ze een kastje vrijhouden voor poëzie, maar ik geloof daar niet
in.
Buelens: Dat is iets wat
een aantal jaren geleden met de literaire tijdschriften is gebeurd, maar dat
heeft niet gezorgd voor meer verkoop. Literaire tijdschriften zijn vakbladen.
En een vakblad heeft per definitie een beperkt aantal lezers. Schrijvers die
voor elkaar schrijven. Tijdschriften zijn daarenboven een zeer goedkope
leerschool voor jonge schrijvers. Ik kan een lange lijst maken van mensen,
mezelf incluis, die bij een tijdschrift het vak hebben geleerd. Het kost de
samenleving zogoed als niets en de opbrengst is zeer hoog. Tijdschriften zijn
de goedkoopste literaire academies die de samenleving heeft.
De Strycker: Wat je meer
en meer ziet is dat dichters zelf hun bundels verkopen na een optreden of na
een lezing. Dat werkt. Het publiek heeft iets moois gehoord en wil het
onmiddellijk kopen. Het wil niet de volgende dag naar de boekhandel gaan op
zoek naar die bundel. De directheid werkt.
Buelens: Op die manier worden vandaag
cultuurproducten over de hele lijn verkocht. Het gaat over een ervaring die een
extensie krijgt in de boekenstand. Het is het hele Barbaren-verhaal van
Alessandro Baricco.Je kan daar kritiek op geven, maar je ziet het overal
gebeuren. Poëzie is een oraal en een digitaal medium geworden. Je krijgt een
her-oralisering van de cultuur: Youtube is een literaire institutie geworden!
Dat zorgt voor ongekende mogelijkheden. De poëzie verbindt zich met het
internet, de sociale media en de visuele technologieën. De boekvariant zal
blijven bestaan, zelfs en wellicht meer en meer in bibliofiele vorm. Veel van
de underground-uitgaven waarover ik het had, zijn heel mooi en met veel zorg
uitgegeven. Precies daardoor zullen deze uitgaven opvallen en aandacht krijgen.
Poëzie heeft een heel ander
imago dan twintig, dertig jaar geleden. Ik ben opgegroeid in een hele kleine
kring studenten die bij wijze van spreken allemaal zijn afgestudeerd op Dirk
van Bastelaere. Ik vraag me af of zoiets vandaag nog mogelijk is. Bij mij in
Utrecht in elk geval niet. Zijn er vandaag mensen die afstuderen op
bijvoorbeeld Paul Bogaert?
De Strycker: Heel weinig. Je merkt inderdaad bij studenten
een grote angst om iets met poëzie te doen.
Buelens: Er is een type
poëzieonderwijs dat ik gekregen heb en dat ikzelf geef, dat aan het verdwijnen
is. Zeker in Nederland, waar de universiteiten steeds meer als al dan niet
rendabele bedrijven worden bekeken. Met poëzie scoor je binnen dat soort
beleidskaders niet hoog.
De Strycker: Wat inderdaad opvalt, is dat zogoed als
alle hoogleraren die in Nederland met literatuur bezig zijn, op poëzie zijn
afgestudeerd, maar er niets meer mee doen. De universitaire opleidingen dragen
een grote verantwoordelijkheid in de achteruitgang van het poëzieonderwijs.
Nochtans merk ik bij studenten een grote nieuwsgierigheid.
Buelens: Academisch staat
poëzie ontegensprekelijk onder druk, zowel omwille van persoonlijke keuzes als
omwille van macrostructurele verschuivingen. Alle programma’s worden
gestroomlijnd en dat betekent dat steeds meer kwantitatieve criteria gaan
meespelen om bepaalde vakken al dan niet te organiseren. Mijn strategie bestaat
erin om poëzie in andere vakken binnen te smokkelen. Ik geef een mastervak over
Arnon Grunberg. Ik behandel daarin ook zijn poëzie, die binnen zijn oeuvre zeer
marginaal is, maar het is een manier om poëzie ter sprake te brengen. Een bepaald
soort poëzie komt nu inderdaad veel minder aan bod dan vroeger. Maar als je
vanuit een literair historisch-perspectief kijkt, dan merk je dat dat altijd zo
is geweest. Wie klassieke poëzie schreef ten tijde van de Vijftigers, bevond
zich ook aan de zijkant. Maar zelfs voor de moeilijkere poëzie is er op dit
ogenblik nog steeds een plek.
De Strycker: Die dichters worden nog steeds
uitgegeven. Ze maken deel uit van literaire programma’s.
Buelens: Het feit alleen al dat er door de VAV een
officieel rapport geschreven is, bewijst dat het nog niet zo erg gesteld is met
de poëzie. Het feit dat de minister van Cultuur aanwezig was op de ‘Staat van
de poëzie’ bewijst zelfs het tegendeel: het bewijst hoeveel waarde een overheid
eraan toekent! Er zijn in Vlaanderen parlementaire vragen over de poëzie
gesteld! In welk ander land gebeurt dat nog? Op macroniveau ben ik veeleer
cultuurpessimist, maar op microniveau zie ik veel mogelijkheden. Al blijven de
verkoopcijfers natuurlijk dramatisch. Maar ik blijf erbij dat de late jaren
zestig, de jaren zeventig en de jaren tachtig eigenlijk een uitzondering in de
Nederlandse literatuur waren. In de periode dat de generatie babyboomers
studeerde, was literatuur hip. Dat had een effect op de verkoopcijfers. Die
waren, ook naar buitenlandse normen, uitzonderlijk hoog.
De Strycker: En nu
normaliseert de situatie zich.
Buelens: Precies. We worden nu een taalgebied als de
andere. Natuurlijk ervaren we dat op dit ogenblik als een verlies. Dat wil ik
niet ontkennen. Maar er is geen reden voor apocalyptiek. Dit is niet het einde
van de poëzie.
De Strycker: Ik vraag me wel af of we niets kunnen doen om de kloof te
dichten tussen de poëtica van de lezers en die van de dichters.
Buelens: Die
kloof zal er altijd zijn. De poëzie in de betekenis die jij en ik eraan geven,
is een poëzie met een historisch besef. Wij gaan ervan uit dat poëzie een vak
is met een geschiedenis en dat je je als schrijver en als lezer verhoudt tot
die geschiedenis. Dat is een minderheidstandpunt. Dat is niet het standpunt van
de meeste mensen die uit zichzelf poëzie schrijven of lezen: voor hen is poëzie
de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Zij hebben
niet de academische vorming die wij hebben en kijken op een heel andere manier
naar poëzie. Ik vind de manier waarop wij naar poëzie kijken buitengewoon
waardevol en we moeten alles doen om die in stand te houden, maar ik heb ook
steeds meer gemak in de omgang met de rest van de wereld die heel anders naar
poëzie kijkt.
De Strycker: Het
duidelijk maken van die historische context zou een van de taken moeten zijn
van de recensies. En vroeger was dat ook effectief het geval.
Buelens: De vraag is door
wie die recensies toen gelezen werden, buiten een kleine kring van
poëzielezers. Maar ik ben het ermee eens dat er veel beter over literatuur
geschreven werd dan nu. Ik heb wel vaker beweerd dat de verzuilde kranten meer
kwaliteit hadden. Nu richten alle kranten zich op het middengedeelte, op de
mainstream van de samenleving. Daardoor zijn de uitersten afgevlakt. De
verzuilde kranten schreven zowel voor de hoger opgeleide en de universitair als
voor de arbeider en voor iedereen daartussen. Die vorm van volksopvoeding heeft
generaties lang gefunctioneerd. Nu krijg je via de media ook veel cultuur
binnen, maar het is altijd dezelfde mainstream. Het verdwijnen van dit
verticale denken vind ik een verlies voor onze cultuur. Ik geloof wel dat de
digitale media met de mogelijkheden die het hyperlinken biedt, een
historisch besef kunnen opbouwen. Met één kleine druk op de knop krijg je plots
alle achtergrondinformatie die je nodig hebt.
De Strycker: Daar zitten
inderdaad nieuwe mogelijkheden voor de literaire kritiek. Langs de andere kant
heeft het internet ook de deur opengezet voor eender wat. Je gaat echter geen
carrière uitbouwen als dichter zoals sommige zangeressen dat kunnen via
Youtube. Vanuit het perspectief van een lezer die zich via het web een weg
zoekt naar de poëzie, is er nood aan een soort van portaal dat een
poortwachtersfunctie vervult, zoals de recensies dat vroeger in kranten deden.
deReactor is een goed initiatief, maar daar moet verder over worden nagedacht,
want op dit moment is het niet aantrekkelijk genoeg voor een breder publiek.
Buelens: Er moet
vooral worden nagedacht over strategieën om poëzie aan jongeren te ontsluiten.
Educatie is hier cruciaal: lagere school, middelbare school, universitair
onderwijs. Op al die niveaus moet de geschiedenis van onze cultuur aan bod
komen. De enige manier om een cultuur te laten doorgroeien is vanuit een besef
van geschiedenis. Op het ogenblik dat alle informatie een muisklikver weg is,
is dat paradoxaal een enorme uitdaging. Maar eigenlijk gebeurt het al op grote
schaal. De wereld draait door doet voortdurend aan volksopvoeding. Ze
laten componisten aan het woord die hun composities uitleggen en op die manier
wordt er aan muziekgeschiedenis gedaan. Zoiets zou ook moeten gebeuren voor
literatuur. Het zou me niet verwonderen indien ze bij De wereld draait door
daarover ook aan het nadenken zijn. De grote uitdaging is om de enorme
hoeveelheid informatie die op het internet aanwezig is via formats voor
jongeren beschikbaar te maken. Dat besef is inmiddels overal doorgedrongen. Ik
denk dat we de volgende jaren nog veel winst gaan boeken. We zitten in een
enorme overgangsfase. Dat moment van transformatie gaat gepaard met een groot
gevoel van verlies. Dat is onvermijdelijk. Maar dat mag ons niet blind maken
voor wat er wel nog kan en wat er zich aan nieuwe mogelijkheden
aandient.
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswolf 2013
deze pagina printen of opslaan