William (Elbert)
Gay (1941-2012) was een van die laatbloeiers die pas op hoge leeftijd doorbrak
als schrijver. Hij was afkomstig uit Tennessee (Hohenwald, Lewis County) en
vocht in Vietnam bij de marine. Al in zijn jeugd schreef hij kortverhalen. Hij
trouwde jong en werkte als timmerman en huisschilder om zijn gezin te
onderhouden, zonder dat hij echter zijn droom om schrijver te worden liet
varen. Over de jaren heen schreef hij vooral kortverhalen, die systematisch
geweigerd werden door de gangbare magazines. Bij de universiteitsmagazines
kreeg hij echter voet aan de grond. Hij debuteerde met een aan Cormac McCarthy
opgedragen kortverhaal ‘I Hate to See That Evening Sun Go Down’ in de Georgia Review (1998).
Gay kon terecht
bij een kleine uitgever. In 1999 verscheen zijn debuutroman, The Long Home, gevolgd door Provinces of Night (2000), waaraan hij
slechts vier of vijf maanden schreef. In 2006 volgden de verhalenbundel Wittgenstein's Lolita/The Iceman en zijn
derde roman Twilight (2006 vert. Schemer). Zijn proza, waaronder
bijdragen over muziek voor verschillende tijdschriften, werd verzameld in Time Done Been Won't Be No More (2010).
In februari 2012 overleed hij na (vermoedelijk) een hartaanval. Na zijn dood
kwamen nog drie romans boven water, waarvan Little
Sister Death (2015, vert. Zusje dood)
intussen verschenen is. Eind 2016 verschijnt The Lost Country en intussen wordt er gewerkt aan een uitgave van
de (onafgewerkte?) roman Stoneburner.
Het mag een troost
zijn dat Gay zijn literaire doorbraak nog heeft meegemaakt en op een relatief
korte tijd zo’n mooi romanoeuvre bij elkaar kon schrijven. Tijdens zijn leven
werd ook het verhaal ‘I Hate to See That Evening Sun Go Down’ verfilmd als That Evening Sun (2009) en de roman Provinces of Night) als (Bloodworth (2010, met Kris
Kristofferson). Ook voor de The Long Home
bestaan filmplannen met James Franco als regisseur en hoofdrolspeler.
Voorlopig zijn
enkel de twee laatste van de vier reeds gepubliceerde romans vertaald in het
Nederlands bij uitgeverij Q, waar William Gay als een thrillerauteur gepromoot
wordt. Feitelijk worden een aantal van zijn werken wel eens gerekend tot de
zogenaamde Southern gothic, een twintigste-eeuws subgenre van de gothic
literatuur, dat zich volledig afspeelt in het Zuiden (de facto Zuid-Oosten) van
de Verenigde Staten en waarbij de macabere setting niet enkel als schrikeffect
gebruikt wordt, maar tevens om het socio-culturele karakter en de waarden van
het Zuiden te belichten. Gay
heeft een voorkeur voor het zuidelijke platteland van de jaren veertig en
vijftig waarin hij opgroeide:
‘For one thing, the south’s really changed and I kind of miss the time
when it was really rural and less like the rest of the country. Don’t get me
wrong, there were a lot of bad things about it, like the racism and things like
that are better. But I think there’s a lot of innocence that’s gone now. […]
When I was growing up, most of the people I knew were small farmers. My father
was a sharecropper most of the time and I think that people just weren’t as
sophisticated as they are now. Not as connected and it seemed like the South was
its own little country set off from the world.’
Door terug te
vallen op de setting van zijn jeugd krijgt de fictie van Gay een wat ouderwets
aandoende authenticiteit die doet denken aan William Faulkner, Flannery
O’Connor, Carson McCullers, Erskine Caldwell en de vroege Cormac McCarthy. Met
hen heeft Gay een donker en gewelddadige beeld van het armoedige zuiden gemeen.
Vanuit zijn liefde voor literatuur, beginnend bij Thomas Wolff en eindigend bij
zijn grootste idool Cormac McCarthy, ontwikkelde Gay een ‘beschrijvend donker
poëtisch proza’. Hij is gefascineerd door taal en heeft de reflex om het
verhaal los te laten en zich te verliezen in (natuur-)beschrijvingen. De in
notitieboekjes fragmentarisch neergepende teksten worden achteraf in de juiste volgorde
gepuzzeld en herschreven op de schrijfmachine. Hoewel Gay in zijn fictie het
‘onschuldige’ Zuiden van zijn jeugd weer oproept, groeide er door zijn
schrijverschap een kloof tussen hem en de lokale bevolking:
‘I had this one woman ask me if I had anyone helping me write my books
and I asked her what she meant by help me? And she said, “I’ve known your
family a long time and they’re not that smart [laughs] and I’ve known you since
you were growing up and you weren’t that smart either.” And she wanted to know
if I had anybody who took out the little words and put in the big words? [laughs]’.
Gay koos ervoor om
de laatste jaren van zijn leven als een kluizenaar te leven.
De eerste drie
romans van Gay nemen de vorm aan van ontwikkelingsromans waarbij idealistische
jongens de stap zetten naar volwassenheid door zich aan een vuurproef van
gewelddadige confrontaties en morele keuzes te onderwerpen. In het geval van Schemer, Gay’s meest uitgesproken
Southern gothic-roman, gaat het om Kenneth Tyler. Na het overlijden van hun
gewelddadige vader ontdekken hij en zijn zus Corrie dat Fenton Breece, de
plaatselijke begrafenisondernemer, zijn lijken gruwelijk misbruikt en zijn
klanten afzet door de hem toevertrouwde lichamen goedkoop in de grond te
dumpen. Corrie tracht de begrafenisondernemer te chanteren met fotomateriaal,
maar die stuurt de duivelse psychopaat Granville Sutter achter hen aan. Na de
dood van Corrie vlucht Kenneth de onherbergzame, door god verlaten wildernis
in, waar slechts een handvol mensen een armoedig bestaan leiden. Achtervolgd
door Sutter hoopt Kenneth de sheriff in een verderop gelegen stadje te
bereiken, maar de genadeloze natuur maakt dat hij op twee fronten moet strijden
om te overleven. De sinister grijnzende cover geeft een beeld van de
nachtmerries die Kenneth ook in zijn slaap achtervolgen.
Gay paart gruwel
aan ironie om een beklijvende roman neer te zetten waarin het werk van zuiderse
auteurs als Cormac McCarthy resoneert. Waar Schemer
zich, zoals de eerste twee romans van Gay, afspeelt tijdens de jaren veertig en
vijftig, verhuizen we met Zusje dood
naar het Tennessee van de jaren tachtig. Ook deze roman wordt tot de Southern
gothic gerekend, zij het dat hij geïnspireerd is door het populaire Bell Witch
Haunting spookverhaal uit de negentiende eeuw. De vroege dertiger David Binder,
een soort alter ego van William Gay, is een beginnend auteur die in Chicago
woont. Begin jaren tachtig kent hij zijn grote doorbraak. Hij krijgt goede
kritieken, maar de verkoop valt tegen. Wanneer zijn volgende roman geweigerd
wordt en hij aan writer’s block lijdt, suggereert zijn agent hem om een
horrorroman te schrijven, want dat genre ligt goed in de markt. Hij verhuist met
zijn gezin naar zijn geboortestreek in Tennessee om research te doen. Ze
betrekken het oude huis waar zich het negentiende-eeuwse spookverhaal
afspeelde. Tijdens het werk aan zijn boek begint Binder allerlei spookbeelden
te zien. Het huis lijkt wel bezeten en het wordt voor hem steeds moeilijker om
onderscheid te maken tussen heden en verleden. De gruwelijke fantasie krijgt de
overhand.
Het boek is minder
sterk dan Schemer, maar Gay weet met
zijn typische stijl ook in Zusje dood
de lezer te boeien. Een appendix bij de roman geeft meer context over het Bell
Witch-spookverhaal aan de hand van een journalistiek stuk (‘Koningin van de
Spookvallei’) dat William Gay in 2000 schreef voor het magazine Oxford American.
Bronnen
LitReactor.com: Keith Rawson: An Interview with William Gay (December
20, 2011)
Wikipedia (Southern Gothic / William Gay)
William Gay:
Schemer, Q Amsterdam, 2015, 252 p. ISBN 9789021458120. Vert. van: Twilight door
Jan Fastenau
William Gay: Zusje
dood, Q Amsterdam, 2015, 198 p. ISBN 9789021400136. Vert. van: Little Sister
Death door Jan Willem Reitsma
Distributie: L&M Books
deze pagina printen of opslaan