David Nolens voegt
met zijn nieuwe novelle Het kind een fascinerend alineaatje toe aan de
eindeloze literatuur die over de zin en onzin van het leven al geschreven is.
De ontheemde stervelingen die hij in ten tonele voert, ondergaan het bestaan
als een vervelend en verplicht nummer. Zij mogen het failliet van de maakbare
mens bewijzen. Wat hen bindt, is eenzaamheid en leegte. Ergens op het eind
staat er: "En op een avond lang geleden bedacht hij: als mijn leven een
boek is, dan een somber, meelijwekkend en misschien wel afschuwelijk boek dat
niemand wil lezen." Als we die metafoor even mogen omdraaien: David Nolens
heeft het sombere, meelijwekkende en misschien wel afschuwelijke ondermaanse
bestaan voorzien van een scherp en rauw literair randje. Het kind is ongewone en sterke
fictie die veel lezingen verdraagt.
In
Paul, de eigenlijke protagonist die het verhaal op gang kreunt, herkennen we de
moderne mens die te lijden heeft onder afkomst en geschiedenis, die verlamd
wordt door een leven waarin alles mogelijk lijkt en die dan maar wanhopig en
zonder overtuiging verlangt naar een onbereikbare bestemming. Feit is dat Paul
zich meer een leven denkt dan dat hij er een leeft. Als excuus gebruikt hij graag
de dood van zijn vader, wiens onverstaanbare laatste woorden hem van kindsbeen
af blijven achtervolgen: "Hij heeft altijd niemand willen zijn. Als kind
had hij samen met zijn vader willen sterven in het raadsel van de zin die vader
uitsprak." Het gevoel buiten het leven te staan, belet hem niet om samen
te zijn met de bloedmooie zwarte parel Judith. Met de nodige pathos staat er:
"Paul is nooit aangedaan geweest door de schoonheid van Judith. In zijn
gedachten moet het zo zijn: zijn pijn verdient een schoonheid die recht
evenredig is. Zo kan hij de balans opmaken. Schoonheid als een buffer tegen
pijn. Toen hij haar voor het eerst zag, dacht hij meteen: hier heb ik recht op.
Er is mij geweld aangedaan, ik ben mismaakt geboren, met een huilende geest
enzovoort, nu volgt de vergoeding." Maar ook Judith heeft haar pijn en
ploetert weinig opgewekt door het bestaan. Schoonheid als handicap als het
ware: "Ze werd een meisje om van te dromen, maar niet om bij je te hebben,
laat staan om op of onder je te voelen, of om er je leven mee te delen."
Eenzaamheid is haar lot.
Naast dit sombere en excentrieke
koppel plaatst David Nolens het enige andere stel dat deze minigemeenschap
bevolkt. Bug en Fien zijn bakker en bakkersvrouw, kinderloos en al even eenzaam
als Paul en Judith. Bug ervaart het volwassen leven als een achteruitgang en
verliest zich in zijn vrije en geheime uren in engelenzucht. Fien van haar kant
compenseert haar verlangen naar een kind met eetzucht. Ook zij zitten vast in
hun isolement van onvervulde dromen: "Vandaag berusten zij. Twee melaatsen
kruisen elkaar op de trap. De een vult zijn gebrek aan met kinderlijke dromen,
de ander eet zich telkens weer compleet, telkens weer. In die herhaling
overleven zij. Geniet van je symptomen, want meer heb je niet."
Binnen deze mistroostige en
morsige samenleving besluit Paul dat een kind wel eens de bestemming zou kunnen
zijn waarnaar hij op zoek is. Dat kind, dat al een naam heeft voor de
conceptie, schudt de levens van de vier personages behoorlijk door elkaar.
Terwijl Paul en Fien bij elkaar fysieke en andere troost zoeken, is Bug tijdens
de zwangerschap niet weg te slaan van Judith. Maar ook daaraan komt een eind.
Als Fabian uiteindelijk ter wereld komt, blijken Paul noch Judith in staat iets
met hem aan te vangen: "Ze zaten beiden gevangen in hun postnatale
depressie die nauwelijks verschilde van hun prenatale gesteldheid." De
jongen groeit dan maar op bij Fien en Bug : "in de droogte van een bestaan
dat wordt bevochtigd door een soort mechanische liefde, die nooit méér in hem
legt dan dit wat hij waard is".
Tussen
dit vierkoppige disfunctionele gezin tracht Fabian zich staande te houden:
"Hij vraagt zich af of het mogelijk zou zijn ergens een stevig rolmodel
uit te kiezen, zo iemand die rechttoe rechtaan is, die spreekt uit een mond,
die kortom iets te vertellen heeft waarmee hij aan de slag kan. Want zo iemand,
met een duidelijke stem, zou hem kunnen troosten als geen ander. Hij leest de
kranten, hij kijkt naar de televisie, hij plukt willekeurig boeken uit het rek
'Religie en filosofie' van de plaatselijke bibliotheek, maar hij begrijpt er
niets van, behalve dat er niets meer te begrijpen valt, dat er niet zo meteen
één principe is waarop hij kan bouwen, dat het allemaal uit hemzelf moet komen,
dat hij de maat is van alle dingen, zo staat het ergens geschreven. Een maat
voor niets..." Ook hij is ontheemd, fatalistisch, eenzaam en ook hij
droomt zich dan maar een leven. Al smeult er onder zijn van Paul geërfde lethargie
nog enige hoop: "Hij zal putten uit het feestgevoel dat nog steeds onder
zijn huid zit. Er is een uitweg. Het gaat erom dat je jezelf helemaal opnieuw
uitvindt". Veel komt daar echter niet van terecht, want zijn aangeboren of
aangeleerd (in ieder geval familiaal) pessimisme zit handelen in de weg.
Ondanks het feit dat er in deze
novelle meer gedacht wordt dan gehandeld en wetende dat er lichtvoetigere
onderwerpen te bedenken vallen, slaagt David Nolens er toch in om een
intrigerend en indringend portret te maken van deze hyperbewuste generaties.
Generaties van individuen die de dodendans van de massa willen ontspringen,
maar daar zelden toe komen. De zeggingskracht van Nolens' heldere Nederlands en
de gepaste zwartgallige toon maken de ellende in Het kind voelbaar
en verteerbaar. Geen sinecure. De balans tussen eenvoud, pathetiek, poëzie,
ernst, hardheid en humor zit dan ook overwegend goed. Het boek bulkt trouwens
van citeerwaardig materiaal. Menig nihilist zal watertanden bij heel wat knappe
en scherp geformuleerde zinnen, meningen en metaforen. Binnen de beklemmende
setting van vijf inerte solisten houdt de schrijver de handeling en de
dramatische evolutie beperkt en hij overspant in weinig bladzijden moeiteloos
talloze jaren. Wat overblijft, is een overtuigend en wrang verhaal over de
uitholling van het verlangen in een leven zonder uitweg. In deze armoedige
omgeving overheerst een gevoel van mislukking en leegte: "De ziekte van
hun tijd bestaat er ook in dat ze zodanig enkeling zijn geworden, omdat ze niet
langer in staat zijn om zichzelf te spiegelen aan anderen die hun cyclus van
het leven hebben voorgedaan. Hoewel oud geboren, hebben ze zich gedurende heel
hun jeugd jong gedacht, in de veronderstelling dat ze op een dag, of zelfs
wanneer ze dat zelf zouden wensen, nog als nieuw geboren zouden kunnen worden.
En plots is die jeugd voorbij en is er niets veranderd. Dan de lokroep van het
kind."
Het kind is echter in hetzelfde
bedje ziek als zijn dorre stamboom. Desondanks sluimert er bij Fabian nog
hardnekkig de onduidelijke hoop op beterschap: "En dan is er opeens weer
dat belachelijke feestgevoel dat hem zegt: Alles is mogelijk. Ik kan iedereen
worden. Het legt een warm deken over zijn koude hersens; het streelt hem onderaan.
Want hij is toch een mooie jongen. Want hij is toch intelligent. Wat heeft hij
toch een slechte, verwarrende jeugd gehad waaruit hij kan putten, die hem
voldoende stront aanlevert waarvan hij goud kan maken. Want de succesverhalen
van mensen liggen toch voor het grijpen. Er is een schat, er is een schat die
je moet vinden. Alles komt goed."
Niet
natuurlijk. In David Nolens' eigenzinnige en doortastende novelle is het
feestgedruis ver te zoeken. De ontheemden daarentegen krijgen in Het kind
een vlijmscherpe stem, die bijwijlen door merg en been gaat.
David Nolens: Het kind,
Meulenhoff/Manteau, Antwerpen 2005, 155 p. ISBN 90-8542-041-5
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswolf 2005
deze pagina printen of opslaan