Na de stormachtige ontvangst van
het boek twee jaar geleden in Frankrijk, waar de in het Frans geschreven roman -
Jonathan Littell (1967), van Amerikaanse afkomst, is tweetalig opgegroeid -
meteen de Grand prix du roman de l'Academie française en de Prix Goncourt
kreeg, én een enorm koperspubliek; na de, zacht gezegd, gemengde reacties van
de Duitse kritiek, landt de Nederlandse vertaling, De welwillenden, niet
in een vlekkeloos lezersbed. Wat vaker geldt, is voor dit boek helemaal waar:
het boek staat of valt met de verwachting van de lezer.
Wie denkt hier met een realistische beschrijving, een
ooggetuigenverslag van een belijdend nationaalsocialist te maken te hebben,
omdat er een ontwikkelde SS-officier aan het woord is, komt bedrogen uit. Alles wat Max Aue schrijft - eind jaren '70 in zijn
vrije tijd als directeur van een kantfabriek in Noord-Frankrijk - is uit de
tweede hand. Men heeft wel gezegd dat het boek niets nieuws oplevert, aan
feiten noch aan interpretatie, maar originaliteit is hier een misplaatst woord.
De verteller zegt meermalen zelf dat hij het moe is alles wat over de oorlog en
de Jodenvernietiging geschreven is nog eens te moeten herkauwen. Lees het zelf
maar na, raadt hij de lezer aan, die inderdaad nogal eens een déjà-vugevoel zal
hebben en veel zitvlees nodig heeft.
Veel is ruis in het boek, maar vrijwel niets kan gemist
worden. De herhaling in en van het boek is opzet, al lijkt het er soms op dat
Littell het zonde vond van het materiaal dat hij gedurende vijf jaar verzameld
had. Toch deed hij meer dan documentair materiaal omwerken tot een roman; hij
doet ook weinig moeite het de gemakkelijke lezer naar z'n zin te maken. De
kracht van het boek zit 'm onder meer in de combinatie van al dat materiaal. Ik
denk zelfs dat hij met zijn secundaire benadering - weg met zelfs maar de
illusie van een verslag heet-van-de-naald, hoe zou Aue daar na veertig jaar nog
toe in staat zijn geweest? – het point of no return van de
oorlogsliteratuur heeft gemarkeerd. Alleen al daarom is dit een belangrijk
boek. Na zestig jaar oftewel anderhalve generatie is met de laatste
overlevenden van de Tweede Wereldoorlog en de Endlösung (Littell vermijdt het
religieuze begrip Holocaust) de directe herinneringsbron uitgeput. Daarvoor in
de plaats komt nu een collectieve herinnering, het ratjetoe aan weetjes dat
deel uitmaakt van ieders encyclopedie. Littell laat zijn hoofdpersoon graaien
in dezelfde hoop drukwerk die hij zelf in vijf jaar doorwerkte en tot dit boek
verwerkte.
Wie is er aan het woord? En waar gaat het
in deze belijdenis om? Die is meer een pleitrede dan een biecht. De oudere Aue
begint zijn relaas met te zeggen dat hij absoluut geen spijt heeft. Hij heeft
ook geen boodschap aan de lezer. En als hij wel eens in termen van goed en
kwaad of van schuld heeft gedacht, dan is dat meer in esthetische dan in
ethische termen: het was zo'n janboel - als hij ergens spijt van heeft, is het
dat het systeem niet waterdicht was. Minstens de helft van het boek klaagt de
verteller, nog altijd dus, over misstanden van toen: het amateurisme en de
smerigheid van de massale executies toen ze nog met de hand plaatsvonden, de
corruptie, de concurrentie tussen baasjes en bazen; ze worden allemaal met naam
en toenaam genoemd.
Aue is zich steeds bewust
geweest dat de toeschouwers evenzeer bij de vernietiging van mensen betrokken
waren als de moordenaars, of die het nu uit hartstocht, plichtsbesef of
politieke overtuiging deden. De oorlog maakt allen gelijk, berooft iedereen van
het recht op leven én op het recht om niet te doden. Het gaat Littell minder om
de dader, niet eens om diens psyche, zelfs niet die van zijn hoofdgetuige, dan
om de vraag naar de misdaden van de totalitaire staat. Aue is een utopist,
bezeten van het ideaal van een perfect geordende samenleving, gebaseerd op
geweld. In dat perspectief is de Jodenvernietiging enkel een stadium. Omdat hij
opviel door zijn verslagen werd Aue voor de Sicherheitsdienst geselecteerd, als
verbindingsofficier verantwoordelijk voor informatie, inlichtingen én het
verspreiden van geruchten - verslagen die vaak dienden om de
vernietigingsmachine nog efficiënter te maken. Met een bijna sadistisch
genoegen dwingt Littell de lezer zich door deze brij van rapporten heen te werken;
al even onverkwikkelijk is de borrelpraat van de baasjes, hun geslemp en
pseudofilosofisch geleuter. Dat alles is zo echt dat het satire wordt. Hoe er
veertig pagina's taalkunde bedreven wordt om naar aanleiding van een volkje dat
Bergjuden heet, tussen de Zwarte en de Kaspische Zee, de rassentheorie een
wetenschappelijk aanzien te geven. Toch blijft Aue erin geloven.
Het is van belang te weten dat deze man - geen
SS-proleet, maar een jurist met brede culturele en literaire belangstelling,
die als het zo uitkomt zelfs Oud-Grieks spreekt
zelf helemaal niets te vertellen heeft. Wel beheerst hij in zijn denken
en spreken perfect de taal van de totalitaire staat. Hij denkt nooit door en
reflectie moet je bij hem letterlijk nemen: hij geeft weer, praat na, schrijft
over. Als hij ergens de verpersoonlijking van is, dan is het van de kilte,
zonder welke het nationaalsocialisme het in de praktijk geen dag had
uitgehouden. Aan Aue is het geheim van de ns-praktijk te zien: bevelen van
hogerhand zijn altijd vaag (voor de Endlösung bestaat op schrift geen
blauwdruk, niet eens een hoogste bevel) opdat degenen die de orders ontvangen
naar eigen bevind opereren. En dat kunnen ze dankzij hun dienstbaarheid, de
bereidheid om voor wat ze binnen de gestelde grenzen in alle vrijheid doen de
verantwoordelijkheid te nemen. Aue heeft als elke intelligentere nazi de nodige
kritiek, maar altijd binnen de grenzen, met als buitengrens de woorden van de
Führer: wat Hij zegt is Wet. Aue is een gelovige en daarom ziende blind, hoewel
hij de sleutel in handen heeft. Zo merkt hij op dat er misschien helemaal geen
ideeën bestaan maar alleen woorden, in dit geval Grote Woorden: hoe holler hoe
verwoestender hun uitwerking, net als die van idealen. Ja, Aue is een idealist.
En van dit type mensen die zich identificeerden met het Systeem, er alles voor
over hadden, desnoods hun eigen leven maar liever dat van anderen, moest het
nationaalsocialisme het hebben. Die gesloten cirkel van de tautologie - à la
guerre comme à la guerre - maalt duizend pagina's lang door.
Maar de grote waan bevat ook nog vele subwanen, zoals
de individuele waan van Max Aue. Al in het begin merkt hij op dat de oorlog
krachten of machten in hem naar boven doet komen die daar al langer verborgen
zaten. Zelf vergelijkt hij zijn eigen drijfveren met die van de Duitse
gemeenschap: ook die doet alles om pijnlijke herinneringen te bezweren of het
zwijgen op te leggen. Het trauma van Max is veroorzaakt doordat hij gefnuikt
werd in zijn verlangen naar liefde. Zijn moeder werd een gehate figuur, vooral
doordat ze de vader (die later een van de eerste en fanatiekste Jodendoders
blijkt te zijn) liet vallen. Met zijn zuster Una had hij al jong een intieme
band. Nadat die hardhandig verbroken werd, zou Max nooit meer een andere vrouw
toelaten. Zelf verwijst hij al naar de moedermoord in de Oristeia van
Ayschylos, waarvan een deel 'Eumeniden', in de titel van Littell vertaald als
'De welwillenden', ook wel Erinyen genaamd, wraakgodinnen.
Ook over dit schaduwverhaal valt het nodige te zeggen;
mij lijkt er een tegenspraak tussen Aue als functionaris - een verwisselbare
schakel in de grote machine - en als tragische held, weliswaar verblind door
het lot maar hoe dan ook uniek. Ik ben eerder geneigd deze hele geschiedenis
als een staaltje mythomanie van een door wanen bezetene te zien. Beter kun je
naar mijn idee ook die moedermoord en de seksuele escapades van Aue als
groteske schaduwverhalen van de grote geschiedenis lezen. Al even bizar is de
figuur van een godfather, de machtige Mandelbrod in zijn rolstoel met al even
machtige stinkwinden ? een figuur die als een poppenspeler alle groten, tot en
met Hitler en Stalin, aan het lijntje houdt. Ik weet niet of Littel het zo
bedoelt, maar mogelijk is het groteske de enige uitweg, ook uit deze roman die
voor een groot deel de steriliteit laat zien van de kille afstandelijkheid van
de Schreibtischmörder. Of dat nu de functionaris Aue was die het liefst
alleen maar observator was gebleven, of de overschrijver van nooit ophoudende
wreedheden van mensen onderling, of van de seksuele killer die hij op het
laatst wordt. Het is geen toeval dat de roman gaandeweg steeds meer
overeenkomsten vertoont met de even harde als vervelende geweldsfilms en
-romans uit de popwereld.
Als de roman bewijst dat er
over de Tweede Wereldoorlog en de genocide nog alleen maar uit de tweede hand
geschreven en misschien wel gedacht kan worden, dan is de keerzijde daarvan
misschien ook dat met de leegloop van hetgeen erover geschreven is, ook de
belangstelling voor de historische gebeurtenissen zelf is uitgeput. Wat rest
zijn Grote Woorden, waar Max Aue tot aan het einde in is blijven geloven.
Jonathan Littell: De welwillenden, De Arbeiderspers,
Amsterdam 2019, 981 p. ISBN 9789029531566. Vertaling van Les bienveillantes door Jeanne Holierhoek en Janneke Van der Meulen. Distributie L&M
Books
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf
deze pagina printen of opslaan