De farce
van het eindeloos herbeginnen
De roman Tommaso en de blinde
fotograaf verscheen voor het eerst in 1996, en een paar maanden later
overleed Gesualdo Bufalino aan de gevolgen van een auto-ongeluk, dat hij
overleefd zou hebben ware het niet dat sinds hij tbc had opgelopen aan het
front tijdens de Tweede Wereldoorlog, hij een van zijn longen was kwijtgeraakt.
Bufalino had
vrijwel zijn hele leven doorgebracht in Comiso, in het zuidoosten van Sicilië,
waar hij Italiaanse literatuur doceerde in het een paar kilometer verderop
gelegen Vittoria. Zijn verteltalent werd ontdekt toen hij in 1978 een inleiding
schreef voor een fotoboek van Comiso, uitgegeven door Sellerio. Zo kwam het dat
hij in 1981, op eenenzestigjarige leeftijd, debuteerde met Diceria dell’untore en in 1988 succes oogstte met Le menzogne della notte, twee
prijswinnende romans (Premio Campiello en Premio Strega) die in het Nederlands bij
uitgeverij Contact vertaald werden door Wilfred Oranje in respectievelijk 1991
(Koortsdromen) en 1989 (De leugens van de nacht). Van kinds af aan
verslond hij literatuur en zijn enorme collectie van meer dan tienduizend
boeken is nu te bezichtigen in het aan hem gewijde museum, de Fondazione
Bufalino.
Zoveel
staat te lezen in het voorwoord van de vertalers, Manon Smits en Pieter van der
Drift, die zelf naar Comiso trokken en zijn grafsteen bezochten met daarop de
Romeinse epitaaf Hic situs, luce finita
(‘Hier rust ik, het licht voorgoed gedoofd’). Dit alles zou louter
geschiedschrijving zijn ware het niet dat de wijze waarop Bufalino om het leven
is gekomen verrassend veel lijkt op het lot van de blinde fotograaf in de
roman, en het grafschrift ook in de roman wordt gethematiseerd wanneer dit niet
geschikt wordt geacht voor het graf van de fotograaf; diens licht was immers al
veel eerder gedoofd.
Is dit toeval? Feit en fictie lopen in deze roman, alsook daarbuiten, op
een wonderlijke manier door elkaar. Eind jaren 1980, begin jaren 1990 debuteerde
een nieuwe groep ‘jonge Italiaanse schrijvers’, die in 1985 internationale roem
verwierven op de Frankfurter Buchmesse en ook in Nederland met belangstelling
door de critici werden gevolgd. In een artikel dat Cok van der Voort in 1986 in
De Gids publiceerde met de titel ‘Verhalen
zonder oplossing, woorden zonder verhaal, snelheid zonder doel’, wordt een
aantal kenmerken van het postmodernistische Italiaanse proza behandeld aan de
hand van inmiddels klassieke auteurs zoals Italo Calvino en Umberto Eco, maar ook
‘giovani scrittori’ waaronder Gianni Celati, Andrea De Carlo en Antonio
Tabucchi, waarbij ze in het bijzonder ingaat op het fenomeen van de
‘antidetective’. Zoals in de postmoderne roman doelloosheid, toeval en
onzekerheid de personages en de verhaalstructuur beheersen, zo is de
antidetective er een zonder ontknoping. Of zoals Van der Voort het samenvat:
‘Grof gezegd
worden in een anti-detectiveroman de drie belangrijkste elementen van het
genre, de misdaad, het detective-personage en de oplossing, geparodieerd of
genegeerd. De afwezigheid in de postmoderne wereld van een centrum, een
zwaartepunt, een doel, vinden hun weerslag in de plot, die tot een paradoxale
of zelfs geen enkele oplossing leidt’.
Ook Bufalino steekt, zij het op
een melancholische manier, de draak met het detectivegenre door te spreken van ‘een
of andere Maigret-achtige’ alsof de logica van de causale verbanden slechts nog
een optie is, en door te verzuchten dat de puzzelstukjes niet meer op hun
plaats vallen ‘zoals in die meesterlijke detectives uit de jaren dertig’. In
plaats daarvan blijft de ik-verteller Tommaso Mulè ‘kauwen’ op zijn vragen
zonder dat deze enig ‘digestief antwoord’ opleveren maar slechts ‘slappe
argumenten en hypothesen’. Ook wanneer hij in het metafictionele slotdeel de
balans opmaakt, lukt het hem niet om met de tot vijf hypothesen teruggebrachte
conclusies de ‘waargebeurde feiten’ te reconstrueren: ‘hoe meer ik, me
overgevend aan de geest van de geometrie, de rationale pijlen van mijn handelen
op het schoolbord teken en voor mezelf een tafel dek met alle opties, met alle
voor en tegens tot op de milligram afgewogen, hoe groter de kans dat ik net als
de ezel van Buridan blijf twijfelen tussen het ene gerecht en het andere en
uiteindelijk zal verhongeren’.
Tommaso, die zichzelf meerdere malen in de roman
karakteriseert – want postmodern genoeg is hij ook op zoek naar zichzelf – als een
‘vrijwillige kluizenaar’ die zijn ambities als schrijver en journalist heeft
ingeruild voor een bestaan als manusje-van-alles in een flatgebouw in Rome,
gedraagt zich ook allesbehalve volgens enige morele standaard. Als getuige van
de moord (of was het een toevallige botsing?) van zijn vriend, de blinde
fotograaf met de bijnaam Tir(esias) – de hebbelijkheid om elkaar met een
bijnaam te benoemen is alom tegenwoordig in deze roman en zo staat Tommaso ook
bekend als Mattia Pascal (naar een personage van Pirandello) – maakt hij zich
uit de voeten en belandt zo een nacht in de cel, wat een in cursief afgedrukte ‘lofzang
voor de Regina Coeli-gevangenis’ oplevert.
De vertelling is tevens een
palimpsest van verschillende verhalen in het verhaal die behoren tot
verschillende stijlen van documenteren die passen bij de afwisselende rollen
die de verteller aanneemt, als verslaggever van De Verrekijker, als ‘memorialist, toeschouwer-acteur, romancier van
de gebeurtenissen’. De ik-verteller verlangt ernaar als de ‘personages uit de
grote romans’ te zijn, ‘consistent, standvastig, uitgewerkt’, maar hij is ertoe
veroordeeld om ‘een soep van een heleboel stukjes en mootjes mens’ te zijn, te
bestaan uit ‘dat soort patchworkmateriaal dat marmerwerkers aanduiden als pezzame’. Zijn emoties, die hij bewust
op een laag pitje houdt, heeft hij ook niet onder controle als hij verliefd wordt
op een van de aanwezigen tijdens de partouze – die Tir als fotograaf van het
bacchanaal noodlottig zou worden –, Lea, ‘de sleutel tot alles’. Terstond wil
hij het door zijn vriend verduisterde filmrolletje niet meer bemachtigen om de
dader van de moord aan te wijzen, maar om Lea te behoeden voor
rechtsvervolging. Bovendien aanvaardt hij zijn rol als ‘pseudodetective’ – ‘pseudo’
want zoals Tir het verwoordt, ‘de hele wereld is surrogaat, prothese,
manipulatie’ – alleen maar voor het geld dat Bendidio (letterlijk:
godsgeschenk), zijn voormalige baas van De
Verrekijker hem biedt om met zijn verslag de krant uit de rode cijfers te
helpen.
Kortom,
in deze roman gaat het niet om de moordzaak en het hoe, waar en waarom die hier
aan vastzitten, maar als er een rode draad is in het verhaal dan is het die van
het stilzetten van de tijd door middel van de herhaling. Je kan je afvragen wat
Tommaso en de blinde fotograaf, die in de titel naast elkaar vermeld worden,
met elkaar gemeen hebben. Beiden zijn levende paradoxen aangezien de een
ondanks zijn doopnaam ‘verzinsels en dromen’ produceert, en voor de ander de camera
zijn ogen is. De schrijver verdedigt echter het ‘incongruentiebeginsel’ als ‘drijvende
kracht achter alle fictie’ terwijl de fotograaf, ondanks dat hij de duisternis
vastlegt, toch ‘het waarschijnlijke en het mogelijke’ boven het ‘onwaarschijnlijke
en onmogelijke’ verkiest. Wanneer Tommaso het ontwikkelproces in de doka
observeert, concludeert hij dat fotografie de enige kunst is die ‘de ijzeren
wetten van de noodzaak overstijgt, de enige die kan winnen van de geschiedenis,
en die de tijd kan stilzetten’. En dat is precies het wonder waarnaar hij zelf
op zoek is met zijn fictie, die met de vele verwijzingen naar hoge en lage
literatuur, film, muziek en kunst alsmaar betekenissen en stemmingen blijft
reproduceren en stimuleren. Zo krijgt Tommaso’s vertaaloefening van het gedicht
‘Le cimetière marin’ van Paul Valéry waarmee hij zich tussen de gebeurtenissen
door bezighoudt, een metafysische betekenis die vervat ligt in het
onvertaalbare vers ‘Le temps, le temps toujours recommencé’. Want, zo redeneert
Tommaso:
‘het is de tijd niet toegestaan
om te eindigen of te beginnen; en evenmin om stil te staan. Maar de zee wel;
maar ons wel, en onze afgezaagde, homologe voorraden van emotie en herinnering’.
Het
relativerende ‘nou en’ waarmee hij alles pleegt af te doen, vindt juist in de scheppende
kracht van telkens sterven en opnieuw herboren worden een beginsel dat hem de
vrijheid biedt om te speculeren over de aanwezigheid van een alwetende God
zonder erin te hoeven geloven.
Gesualdo Bufalino: Tommaso
en de blinde fotograaf, Oevers, Zaandam 2023, 244 p. ISBN 9789493290631.Vertaling
van Tommaso e il fotografo cieco
door Manon Smits en Pieter van der Drift. Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan