Jack
Zipes, professor emeritus Duits aan de Universiteit van Minnesota, is binnen de
studie van de jeugdliteratuur een begrip. Deze Amerikaanse vertaler, verteller
en onderzoeker van jeugdliteratuur en –cultuur is vooral gerenommeerd omwille
van zijn sprookjesstudies waarin hij, vanuit een neo-Marxistische invalshoek,
de nadruk legt op de socialiserende functie van sprookjes. In 1979 stond hij
met zijn baanbrekende boek Breaking the Magic Spell: Radical Theories of Folk
& Fairy Tales mee aan het begin van de wetenschappelijke studie van
sprookjes. Sindsdien publiceerde hij talloze invloedrijke boeken waaronder Fairy Tales and the Art of Subversion
(1983), Happily Ever After: Fairy Tales,
Children, and the Culture Industry (1997) en Sticks and Stones: The Troublesome Success of Children’s Literature
from Slovenly Peter to Harry Potter (2001), die ook voor leken in het
vakgebied vrij toegankelijk zijn.
In de zeven uitgebreide
essays die zijn nieuwe boek telt, gaat Zipes terug naar een aantal onderwerpen
die hij al eerder aangestipt of zelfs uitgebreid besproken heeft. Centraal in Relentless Progress staat een pleidooi
voor (volks)sprookjes die volgens Zipes een belangrijke rol moeten blijven
vervullen in een tijdperk waarin de digitale cultuur aan invloed wint. Wanneer
het fantastische in de kinder- en jeugdliteratuur erin slaagt uit de grijpgrage
handen van de cultuurindustrie te blijven, kan het een unieke en krachtige weerstand
bieden tegen de ‘relentless progress’, de gestage, meedogenloze ontwikkeling
van negatieve tendensen in onze cultuur. Zo kan het ons bijvoorbeeld bewust
maken van de commerciële bril waardoor we de werkelijkheid zien. Kinderliteratuur
en sprookjes kunnen echter ook afgezwakt worden door commercialisering en
merchandising. Om na te gaan hoe de ‘reconfiguration of children’s literature,
fairy tales, and storytelling’ waarover in de ondertitel sprake is, juist werkt,
verkent Zipes de manieren waarop verhalen (onder andere feministische en niet-westerse
sprookjes, maar ook kinderfilms en videospelletjes) en mensen elkaar in onze
hedendaagse maatschappij wederzijds beïnvloeden.
Zipes’ scherpe maar
rake analyse van de huidige plaats en functie van kinder –en jeugdliteratuur, sprookjes
en het vertellen van verhalen binnen de kapitalistische cultuurindustrie is verre
van positief. Zijn wereldbeeld is op sommige punten zelfs misantropisch te
noemen. Met veel zelfrelativering formuleert hij zijn positie
als criticus binnen het jeugdliteraire veld dan ook als volgt: “the older I
get, the more I grumble and the more intolerant I become”, “I am going to
grumble and bark, demand and provoke, and I am going to insist that I am
entitled to this privilege” (p. 70). Dat heeft hij in vorige
boeken al gedaan en dat doet hij nog steeds, alsof hij – met de woorden van Louis
Paul Boon – mensen een geweten wil schoppen, onder andere in het essay ‘Why
Fantasy Matters Too Much’ waarin hij oppert dat ‘fantasy’ misschien te veel
betekend heeft. Mensen hebben
altijd geprobeerd de wereld te doorgronden, niet aan de hand van de rede maar
door fantasie die hoop geeft op een betere wereld. Volgens Zipes is dit dan ook
de reden waarom teksten zoals de Bijbel en de sprookjes van de Grimms tot de
canon zijn gaan behoren. Na die twee teksten nogal stoutmoedig naast elkaar
geplaatst te hebben, volgt een doortastende samenvatting van wat Zipes “the
incredible credibility of the real” noemt, het vernietigende en verontrustende
fantastische in de realiteit. Ongevoelige, onwetende bureaucraten en politiesystemen
houden ons in het oog en onder controle, zonder dat we het beseffen en zonder
dat we ertegen beschermd worden. Al onze dagdagelijkse activiteiten zijn
gekleurd door een commerciële bril en het fantastische is zodanig verweven met
ons dagelijkse leven dat perversie en overdaad de norm lijken. Zipes heeft het
over experimenten op dieren, virtuele seks, massamoord, zelfmoordsektes,
doofpotoperaties rond pedofilie door priesters, kinderprostitutie, corrupte
politici en nog veel meer.
De overtuiging dat ‘fantasy’ als verzetsmechanisme gebruikt kan worden,
dat we het nodig hebben voor ons ‘spirituele herstel’ en om na te kunnen denken
over alternatieven voor onze wrede realiteit lijkt op het eerste gezicht een
utopisch ideaal dat in sterk contrast staat met de harde realiteit die Zipes
schetst. Hij schept in zijn boek echter een heel overtuigend beeld van de
enorme veranderingen die zich de laatste decennia hebben voorgedaan, niet
alleen in het kinderliteraire veld maar ook in de studie van sprookjes en
folklore. En hij doet dat aan de hand van concrete, recente voorbeelden. Zo
toont hij in het derde essay hoe ook het fantastische in de kinderliteratuur
een alternatief denken kan cultiveren en de sociale mechanismen kan blootleggen
die ons leven bepalen. Zipes geeft een aantal zeer interessante voorbeelden van
prentenboeken die de lezer verplichten een stapje terug te nemen. Naast een
paar voor de hand liggende, bekende voorbeelden zoals Shaun Tan’s The Arrival
(2006), bij ons vertaald als De aankomst
(2008), vermeldt Zipes ook minder bekende prentenboeken zoals Manneken Pis: A Simple Story of a Boy Who
Peed on a War (2002) van de Russisch-Amerikaanse illustrator Vladimir
Radunsky, dat bij ons uitgegeven werd in 2003. In zijn zesde essay
gaat hij dan weer na of ook de sprookjes geschreven of bewerkt door vrouwen in
het hedendaagse Amerika de vermelde weerstand kunnen bieden. Zipes begint met
de nogal vanzelfsprekende constatering dat het sprookje in Amerika
gecommercialiseerd is en lippendienst bewijst aan het feminisme. Boeken zoals Ella Enchanted (1997) van Gail Carson
Levine (bij ons vertaald als De
verwensing (2004)) hebben sterke vrouwelijke hoofdpersonages maar spelen
tegelijkertijd ook opvallend in op de markt. Zipes geeft echter ook voorbeelden
van vrouwelijke auteurs die niet schrijven voor de markt. Zij beschrijven
verwarde vrouwen en mannen die door gebrek aan goede communicatie gevangen
zitten in een doolhof van absurde situaties.
Een rode draad in de eerste vier essays van het boek is de recente
ontwikkeling van de de kinder- en jeugdliteratuur en die ontwikkeling is volgens
Zipes, opnieuw, allerminst rooskleurig. In het eerste hoofdstuk ‘The
Reconfiguration of Children’s Literature’ windt Zipes geen doekjes om zijn
vernietigend oordeel over de cultuurindustrie. Hij spreekt van de ‘prostitutie
van kinderen’ binnen het zelfbevloeiende netwerksysteem van wereldwijd
kapitalisme. Kinderen ervaren en lezen de wereld op een manier die hen vervreemdt
van familie en gemeenschappen. Loyaliteit ten opzichte van sociale, educatieve
of politieke instituties werd vervangen door loyaliteit ten opzichte van de
markt. De media en de reclamewereld zijn bijna altijd bij het lezen betrokken
en lezen wordt dan ook steeds vaker verbonden met allerlei speelgoed en andere
culturele artefacten die status verlenen aan degenen die ermee geassocieerd
worden. Kinderen worden gebombardeerd tot autonome consumenten die zo veel
mogelijk moeten kopen. Zipes geeft een aantal concrete voorbeelden van die
legale ‘prostitutie van kinderen’. Zo
citeert hij een essay van Karen Klugman die beweert dat speelgoed en poppen nog
steeds genderverschillen creëren. Maar ook meer optimistische studies die wél
mogelijkheden tot verandering zien, komen aan bod. Hoewel Zipes daar zelf kritische
kanttekeningen bij plaatst die echter niet de uitwerking krijgen die ze
behoeven. Zo vindt Zipes de subversieve kracht van sprookjes en bakerrijmpjes
zeer twijfelachtig, een uitspraak die meer uitleg en contextualisering verdient
dan ze in dit boek effectief krijgt.
In het tweede hoofdstuk ‘Misreading Children’ en het vierde hoofdstuk over
multiculturele (kinder)literatuur in Amerika komen een aantal onderwerpen aan
bod die specifiek samenhangen met de Amerikaanse context, maar daarom voor ons
niet minder interessant zijn. Zo tracht Zipes in dat tweede hoofdstuk de vinger
te leggen op de ideologische veranderingen die zich in de uitgeverswereld en
het leesonderwijs hebben voorgedaan. Terwijl de eerste uitgevers van
kinderboeken nog gedreven werden door verlichte idealen die in het teken
stonden van het kind en zijn waarden en normen, publiceren de grote
uitgeverijen van vandaag alles wat hun eigen macht en status ten goede kan
komen. In het Amerikaanse leesonderwijs staat tegenwoordig dan weer alles in
het teken van ‘kwantitatief’ lezen dat de plaats heeft ingenomen van kritisch
lezen. In het vierde hoofdstuk beschrijft Zipes waarom Amerikaanse en Britse
kinderen niet in contact komen met niet-westerse sprookjes. Hoewel de situatie
in Nederland en Vlaanderen door een veel groter aandeel vertaalde kinder –en jeugdliteratuur
erg verschilt van die in het Engelse taalgebied, belangt het probleem dat Zipes
aankaart ook ons aan. De culturele producten die de markt domineren, waaronder
bijvoorbeeld Disneyproducten, geven een gevoel van wereldwijde eenheid, die
echter alleen voordelig is voor elites die zich vrij kunnen verplaatsen. Het
merendeel van de wereldbevolking, dat zich niet zomaar vrij kan bewegen, blijft
achter zonder begrip van de eigen cultuur én van andere culturen. En voor de
kinder- en jeugdliteratuur geldt hetzelfde: ‘goede’ kinderboeken uit vreemde
landen zijn de producten van een elite die inspeelt op een kapitalistische
markt. Opnieuw volgt een vrij idealistisch pleidooi, dit keer voor boeken die
jongeren in alle culturen zullen proberen te doen vatten waarom we andere
culturen niet begrijpen en waarom we niet kunnen doen alsof het gemakkelijk is om
andere culturen te begrijpen.
Het vijfde en het zevende essay gaat terug naar onderwerpen die Zipes al
behandelde in Why Fairy Tales Stick (2006).
In ‘What Makes a Repulsive Frog So Appealing’ gaat hij na hoe volkssprookjes
uit de orale traditie bewerkt worden en zich in onze geest nestelen als memen. Het
problematische karakter van vertellen in de 21ste eeuw kwam ook al uitgebreid
aan bod in Zipes’ vorige boek. Hier verkent hij de manieren waarop
professionele vertellers kunnen functioneren wanneer globalisatie het
gemeenschapsleven bedreigt.
Door zijn decennialange ervaring als criticus, onderzoeker en verteller,
schept Zipes met veel kennis van zaken, en ondanks zijn sterk gekleurd
ideologisch perspectief, een genuanceerd beeld van de rol die kinder- en
jeugdliteratuur, sprookjes en vertellen is onze geglobaliseerde maatschappij
(kunnen) vervullen. Zijn essays zijn verkenningen waarin hij inzichten uit zijn
vorige boeken toetst aan de huidige situatie, nieuwe inzichten aftast en de
lezer uitnodigt mee te denken.
Routledge New York, 2009, XV, 189 p. : ill., £ 21,99. ISBN 9780415990646
Distributie: Taylor & Francis Group
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2009
deze pagina printen of opslaan