In de wijde wereld van de jeugdliteratuur is
België — zeker wanneer we ons beperken tot het Franstalige gedeelte — eigenlijk
niet meer dan een erwtje. Toch valt ons kleine land op. We worden uitgenodigd
op grote internationale beurzen in Parijs, Frankfurt, Montreuil, Bologna,
Montréal, Seoul… waar de kwaliteit en de originaliteit van onze kunstenaars
wordt geprezen. Onder meer de kracht van hun grafische werk springt in het oog
en het stripverhaal opent vele deuren. Hergé, Franquin, Jijé, Will, Willy
Vandersteen, Edgar P. Jacobs, Bob De Moor, Marc Sleen, Jacques Martin, Peyo…
zijn slechts enkele van de internationaal gerenommeerde tekenaars uit de
Belgische school die lijken aan te tonen dat illustratie dus ook een genetisch
gegeven is.
Ah,
bent u Belgisch!?
Onze jeugdschrijvers en -illustratoren
verdwijnen vaak in het massale internationale aanbod en hun herkomst is niet
altijd bekend. Voor kinderboeken wordt er niet gesproken van een Belgische
school zoals in de stripwereld, terwijl we nochtans zonder aarzelen kunnen
zeggen dat die bestaat. De onwetendheid neemt soms krasse vormen aan. Zo werd
de Waalse Marie Wabbes, die eerst in het Engels publiceerde, als Engelse
illustrator uitgenodigd voor de boekenbeurs in Antwerpen, terwijl ze ook nog in
Lasne (Waterloo) woont. Hetzelfde gebeurt ook vaak buiten onze landsgrenzen en
het is geen nieuw fenomeen. Ongetwijfeld ligt dat aan het feit dat de Belgische
uitgevers weinig talrijk zijn en niet voldoende uit de verf laten komen dat het
om een auteur van eigen bodem gaat. En ook aan de Franse uitgevers, die nooit
geaarzeld hebben om Belgisch werk te publiceren en hun uitgaven op grote schaal
op de nationale markt te verspreiden.
De voorlopers
Om de hedendaagse
Franstalige kinderboekenmarkt in België te begrijpen, is het belangrijk om het
ook even over de voorlopers te hebben. Zo kreeg Albertine Deletaille de bijnaam
‘de grootmoeder van Père Castor’. Ze maakte vanaf 1938 haar intrede in deze
legendarische Franse reeks voor kinderen tot tien jaar met boeken die
teruggrijpen naar de alledaagse ervaring, geschreven zijn op een dynamische,
geruststellende manier. Ze kenden een groot succes. Ook in de jaren dertig
vestigde Élisabeth Ivanovsky haar reputatie als illustratrice. Ze was
vernieuwend en trok zich weinig aan van de smaak van haar tijd. Ze onderscheidt
zich met een oeuvre waarin ze de dagelijkse wereld van de kleintjes beschrijft
met tederheid en humor, en waarin ze ook een universum oproept dat herinnert
aan haar geboorteland Rusland. Enkele van haar werken zijn tegenwoordig opnieuw
verkrijgbaar bij uitgeverij MeMo. Vanaf 1949 hebben de zussen Josette en
Suzanne Boland met hun intelligente gebruik van eenvoudige lijnen en hun
voorliefde voor kleuren tegen een witte achtergrond, bijgedragen tot een grote
sprong voorwaarts naar de moderniteit. Ook de visionaire striptekenaar Réné
Hausman had een belangrijke invloed op de volgende generatie. Hij roept in zijn
illustraties een magische, feeërieke sfeer op in een stijl die schatplichtig is
aan de Engelse sprookjesillustrator Arthur Rackham. In de jaren vijftig laat
Marcel Marlier de ‘Tiny’-serie het levenslicht zien, die tot op vandaag nog
steeds populair is. Later, in de jaren zeventig en tachtig zal Tamara Danblon
zich bij hem voegen met de reeks ‘Petit Abeille’ — in het Nederlands vertaald
als ‘(Bezig) Bijtje’.
En dan sijpelt met de oprichting van
uitgeverij l’École des loisirs in Frankrijk (1965) en de uitgeverijen Delpire,
Ruy Vidal en Harlin Quist de Amerikaanse invloed binnen. Die uitgeverijen laten
ons kennismaken met de nouvelle vague uit het Angelsaksisch taalgebied: Maurice
Sendak, Arnold Lobel, Tomi Ungerer… In eigen land was er Gabrielle Vincent,
pseudoniem van Monique Martin (1928-2000), een door critici geroemde schilderes
en een van onze grootste kinderboekenmakers. Ze is de geestelijke moeder van
Ernest en Célestine en heeft er — net
als Marie-José Sacré overigens — voor gezorgd dat België tot in Japan bekend
werd. Haar eerste boek in de serie over Ernest en Célestine (vertaald als
Brammert en Tissie) verscheen in 1981 bij Duculot, op initiatief van Chistiane
Germain, de oprichtster van uitgeverij Pastel. Beetje bij beetje volgde een
hele reeks boeken over een ‘grote beer’ en ‘kleine muis’ die soms onder haar
echte naam, soms onder haar pseudoniem verschenen. Haar werk wordt gekenmerkt
door een treffende toon, een buitengewone zachtheid, een grenzeloze
vrijgevigheid, de kunst van het vergankelijke, de aandacht voor het leven van
alledag. Haar boeken bieden een zachte en geruststellende spiegel van de
menselijke emotie. Nooit tevreden met zichzelf, maar blijkgevend van een enorm
talent spitste ze zich toe op de essentiële vraagstukken (het leven, de dood,
de liefde), verteld in tranches de vie die de menselijke relaties verkennen. Ze
doet dat evenzeer in de tekst als in de illustraties, die meestal delicate
aquarellen zijn, soms onnavolgbare zwarte potloodtekeningen.
Een
bos vol kunstenaars
We moeten de Belgische productie van
kinderboeken niet krampachtig onder één noemer proberen te vangen. België is
een open land, waar plaats is voor dialoog en uitwisseling, voor een grote
verscheidenheid aan thema’s en grafische en editoriale mogelijkheden. En toch
kun je je de vraag stellen hoe zo’n klein land zoveel opmerkelijke auteurs kan
voortbrengen. De lijst van namen die tot buiten de landsgrenzen bekend zijn, is
lang. In 1985 werden de eersten gelanceerd door Clotilde Guislain, directeur
van Casterman, en later door Christiane Germain van Pastel, de Belgische
afdeling van l’École des loisirs. Dankzij auteurs als Andréa Nève, Carl Norac,
Rascal etc. deed Germain talenten zoals Pili Mandelbaum en Louis Joos herleven,
en ontdekte ze tientallen nieuwe, zoals Jean-Luc Englebert, Caroline Grégoir en
Mario Ramos.
Ramos werd de publiekslieveling van Pastel en is in
ontelbare talen vertaald. Kitty Crowther zal in Vlaanderen een van de bekendste
namen zijn. Ze is een uitzonderlijke illustratrice en waardige erfgename van
Edward Lear, die haar bijzondere universum niet laat wortelen in nostalgie,
maar in de eeuwige aanwezigheid van de kindertijd. Verder is er Anne
Brouillard, die zich in 1990 met één neofauvistische klap (Trois chats) op de
kaart zette bij uitgeverij Dessain. Zij dient alleen haar persoonlijke visie op
de wereld, afwisselend contemplatief en humoristisch. In haar prentenboeken
voor alle leeftijden wordt het alledaagse zorgvuldig geobserveerd en wordt het
mysterieus. Ze probeert verschillende technieken uit: pastel, aquarel en
eitempera.
Vanaf 1997 moet je daar ook de getalenteerde, niet in
een vakje onder te brengen Anne Herbauts bij rekenen, die zachtjesaan een
revolutie heeft gebracht in de kijk van klein en groot. Haar boeken laten een
lectuur op verschillende manieren toe en spreken zowel kinderen als volwassenen
aan.
In dezelfde periode komt de literaire creatie op kruissnelheid
en beginnen Belgische kinderboekenmakers echt van zich te doen spreken. De
kinderboekenbeurs van Bologna in 1993 was een groot succes. Escales van Rascal
en Louis Joos (Pastel), een kroniek van momentopnamen aan boord van de Titanic,
wordt bekroond met de prijs voor het beste grafische werk. Een jaar eerder
mocht Josse Goffin deze prijs ook al in ontvangst nemen voor zijn bijzondere
flappenboek Oh! (Éditions des Musées Nationaux).
Voor de jongsten
De kracht
van onze kinderboekenmakers blijkt ook uit de publicaties voor de
allerjongsten. Uitgevers hebben heel goed begrepen dat de leeftijdscategorie
tot en met drie jaar een nieuw publiek vertegenwoordigt en illustratoren pikken
hierop in. Het is onmogelijk om in deze context Jeanne Ashbé niet te vermelden,
die met haar Et pit et pat à quatre
pattes (Ik zie, ik zie…) midden
de jaren negentig dé illustratrice van peuterboekjes wordt. Haar boeken, vaak
in karton uitgevoerd, zijn teder, geruststellend, steunen op het alledaagse en
openen een venster naar het imaginaire. Ze lijken erg eenvoudig, maar zijn in
wezen tot in het kleinste detail uitgedacht: elke afbeelding, elke kleur, elke
eigenschap en elk woord heeft zijn reden, hetzij om de zintuigen te
prikkelen, hetzij om de jonge lezer bij
zijn eigen ervaring te betrekken. Dit alles in een extreme soberheid die
toelaat om aan de essentie te raken.
Claude K. Dubois maakt tedere
prentenboeken voor jonge kleuters, steeds gestoeld op waarnemingen en waarvan
de zachte waterverfschilderingen dikwijls het alledaagse weerspiegelen, zoals Puni-Cagibi (Pastel, 1990 met tekst van
Alain Serre). Haar illustraties bij de serie over Lola (Pastel, Gottmer),
geschreven door Carl Norac (zoon van de dichter Pierre Coran en regelmatig
tekstschrijver van Vlaamse illustratoren als Carll Cneut, Ingrid Godon en
Kristien Aertssen), waren eveneens zeer geslaagd.
Papaloup, ook
bekend als Jean Maubille, is een andere grote naam in de wereld van de
peuterboeken. Hij laat zich inspireren door het leven van elke dag, de vragen,
de angsten en de vrolijkheden van de kleintjes met wie hij zijn dagen deelt
(hij is in het dagelijks leven onthaalouder). Zijn boeken worden gekenmerkt
door contrast, eenvoud en samenhang, en ze sturen je op een ware
ontdekkingstocht van de zintuigen. De gelaagde verhalen zitten vol open
plekken, zijn echte puzzels van beelden, kleuren en woorden. Hij werkt met
collages van karton en papier, waarin mensen en dieren elkaar overlappen. Er komt
geen computer aan te pas.
Handelsmerk
Het prentenboek voor jong en oud heeft zich
gaandeweg ontpopt als een Belgisch handelsmerk en heeft een hele school van
hedendaagse prentenboekenmakers met zich meegebracht. We denken dan aan Émile
Jadoul en Catherine Pineur (laureate van de prijs Québec/Wallonie-Bruxelles).
Hun boeken charmeren met een tederheid zonder grenzen en veel humor. Jadoul
houdt graag aan de oorspronkelijke betekenis van een boek. Een boek moet vragen
oproepen, sterk en doelgericht zijn, en grafisch knap. De auteur mag nooit het
publiek voor wie het bedoeld is uit het oog verliezen.
Pittau en
Gervais vormen een ander legendarisch en populair duo. Hij (Francesco Pittau)
schrijft, zij (Bernadette Gervais) illustreert. Hun werk is artistiek en zeer
uiteenlopend, en gaat van aansprekende humor voor de allerjongsten (Pipi! Crotte! Prout! (2012), verschenen
bij Seuil Jeunesse) tot de prachtige platen voor alle leeftijden in onder meer Verborgen vogels (2010), Verborgen vissen (2012) en De seizoenen binnenstebuiten (Lannoo,
2011).
Ook kleine producties en uitgeverijen maken deel uit van het
literaire landschap. Editions Esperluète laat schrijvers samenwerken met
beeldend kunstenaars (etsers, schilders, fotografen). Enkele artiesten zoals
Ania Lemin, Montse Gisber, Stéphanique Ebner, Dominique Descamps en Geneviève
Casterman moeten we zeker in het oog houden. Benoît Jacques en zijn Benoît
Jacques Books geven pareltjes uit die esthetiek en een goed verhaal
samenbrengen. Catherine Wilkin geeft met Editions Miaw in eigen beheer mooie
boeken in een kleine oplage uit, poëtische of sarcastische werkjes die
leesplezier en manipulatie aanwakkeren.
De kers op de taart
Sinds
2006 reikt de Federatie Wallonië/Brussel de driejaarlijkse Grote Prijs voor de
Jeugdliteratuur (Grand Prix Triennal du Livre de Jeunesse ) uit.
Deze prijs bekroont het oeuvre van een auteur of illustrator. Kitty Crowther
(laureaat 2006), Rascal (2009) en Benoît Jacques (2012) mochten deze prijs al
in ontvangst nemen.
Kitty Crowther debuteerde in 1994 bij Pastel
met Mon Royaume. Ze heeft een
ongeëvenaard talent om het universum van kinderen binnen te stappen en om terug
te keren met wonderlijke, oogverblindende literatuur. Met de jaren heeft ze
haar techniek, haar narratieve en picturale zoektochten verfijnd. Ze krijgt
veel erkenning en ze is zelfs de enige Belg die de Astrid Lindgren Memorial
Award, de hoogste onderscheiding in de jeugdliteratuur, mocht ontvangen.
Crowther voedt haar publiek met tekeningen in kleurpotlood, rijk aan vele betekenisvolle
details. Zonder vooringenomenheid werpt ze een licht op de liefde zowel
als op de dood. En nochtans kent de internationaal vermaarde Crowther niet
altijd succes in Vlaanderen. De verkoop van Kleine
man en God (De Eenhoorn, 2011) viel bijvoorbeeld erg tegen.
Rascal
is een van onze productiefste auteurs-illustratoren. Hij hanteert een rijk
scala aan technieken en zijn teksten laten de lezer nooit onverschillig. In Au son de la fanfare (Pastel, 2011)
heeft hij een aantal kinderliedjes op zeer verscheiden manieren in beeld
gebracht. Vrijheid is de kern van zijn aanpak. Rascal wil verrassen, telkens
weer een andere soort illustraties brengen en laat zich niet op één stijl
vastpinnen. Bijna heel zijn oeuvre voor jonge lezers is verschenen bij Pastel,
de strips bij Delcourt en Futuropolis. In het Nederlands verschenen slechts een
paar prentenboeken – in de jaren negentig bovendien – waarin we hem slechts als
auteur leren kennen. Geen van de boeken waarvoor hij de illustraties maakte, is
vertaald.
Benoît Jacques is een Belg die in Frankrijk woont. Hij
houdt van zijn positie als outsider. Enkele uitzonderingen niet te na
gesproken, geeft hij zijn boeken uit in eigen beheer: geïllustreerde boeken
voor alle leeftijden, zeer herkenbaar door hun grafiek, en flip books, kleine
tekstloze boekjes waarvan je de blaadjes snel tussen je duim en wijsvinger laat
bewegen. Jacques maakt ook werk in 3D, keramiek en installaties. La nuit du visiteur is in 2008 bekroond
met de Prix Baobab van de kinderboekenbeurs in Montreuil en in 2011 met de Prix
Bernard Versele. Opnieuw een artiest die in Vlaanderen onbekend is, maar dat is
in de eerste plaats te wijten aan zijn voorkeur om uit te geven in eigen
beheer.
Nieuwe
sterren
In 2008 ziet het eerste deel van een vierluik van
Mélanie Rutten bij Editions MeMo het daglicht. De vier delen, Mitsu, un jour parfait (2008); Okö, un thé en hiver (2010); Eliot et Nestor, l’heure du matin (2011)
en Nour, le moment venu (2012),
worden bekroond met talloze prijzen. De pers bestempelt Rutten unaniem als een
waardige opvolger van Kitty Crowther. Afwisselend tussen tekening en collage
ontstaat haar grafische universum, bestemd voor kinderen en volwassenen, uit
potlood- en pentekeningen, beits, dan weer werkt ze met gescheurd papier en
zwart-witfoto’s. Even snel gooit ze de boeg om en verandert ze van techniek,
zoals haar recentste boek, L’ombre de
chacun (2013), bewijst.
Sophie Daxhelet is een andere jonge
ontdekking van MeMo. Haar liefde voor de bergen in de stijl van Cézanne, de
souplesse van Matisse, de snorren van Henri Rousseau en het kleine circus van
Alexander Calder hebben haar gebracht tot een studie kunstgeschiedenis en
illustratie. Haar werk is doordrongen van deze invloeden en verkent woorden en
klanken door poëzie. Rutten is een naam om in de gaten te houden.
Praten met elkaar
Een
besluit laat ik over aan de kinderboekenmakers zelf en aan de uitgevers, maar
ik citeer hier graag Muriel Limbosch, directrice van Le Wolf (Maison de la
littérature de Jeunesse in Brussel): ‘België is een land op drift en op wandel,
waar in het noorden van een splitsing wordt gedroomd en waarvan het zuiden in
de schaduw van een versleten kroon hangt…’ Een land waarin, vanuit
institutioneel standpunt, het moeilijker is voor de Franstaligen en de
Vlamingen om samen te werken dan met Japanners of Russen! Is dat de reden
waarom prentenboeken die uit de samenwerking van een Waal en een Vlaming
ontstaan, zo zeldzaam zijn? Er zijn nochtans mogelijkheden te over: Kitty
Crowther, Anne Herbauts, Benoît Jacques, Rascal, Pascal Lemaître, Anne
Brouillard, José Parrondo, Carl Norac, Louis Joos, Mario Ramos, Jeanne Ashbé,
en aan de andere kant van de taalgrens: Carll Cneut, Gerda Dendooven, Tom
Schamp, Ingrid Godon, Isabelle Vandenabeele, Klaas Verplancke, Bart Moeyaert,
Paul Verrept, Brigitte Minne, Kristien Aertssen... Allemaal namen die onze
buren van afgunst doen verbleken.’
Een verklaring kan zijn dat de
gemeenschappen niet met elkaar praten, ze wenden zich uitsluitend tot de landen
met wie ze de taal delen: Vlaanderen richt zich tot Nederland en
Wallonië kijkt naar Frankrijk, Québec en Zwitserland. We moeten eraan
toevoegen dat het Vlaams Fonds voor de Letteren vertaalsteun geeft, wat de
Franse uitgevers hulp biedt bij het vertalen van Vlaamse auteurs. Dat is aan de
Franstalige kant niet het geval.
‘En nochtans heeft Odile
Josselin, de directeur van uitgeverij Pastel, veel contact met Vlaamse
uitgeverijen, in het bijzonder met De Eenhoorn’, zegt Limbosch. De Naamse
uitgeverij Mijade onderhoudt het contact met Clavis. Geregeld stellen ze
nieuwigheden aan elkaar voor, de gesprekken zijn prima en de uitwisseling
interessant. Vanwaar dan die leemte?
“De Vlamingen geven topboeken
uit voor kinderen, maar we kunnen een verschil in culturele identiteit niet
ontkennen. Aan beide zijden van de taalgrens is ook het publiek anders’, zegt
Christiane Germain van Pastel en Carl Norac voegt toe: ‘De Vlamingen hebben
veel meer een Europese visie op jeugdliteratuur. Ze aarzelen niet om hun werk
voor te stellen in Frankrijk, Nederland of Engeland terwijl wij enkel met
Franstalige uitgevers in zee gaan, Belgische of Franse.” Limbosch vervolgt:
‘Dit mag niet verwonderen als we zien dat voor vele Vlaamse auteurs Europa
begint aan de grenzen van Vlaanderen. Carll Cneut, bijvoorbeeld, vertrouwt ons toe:
‘We maken niet echt onderscheid tussen Franstalige schrijvers en illustratoren
uit België en Frankrijk. Voor ons behoren ze tot eenzelfde stroming waarin door
de omvang moeilijk een onderscheid te maken is, terwijl wij, Vlaamse auteurs en
illustratoren, tot een veel kleinere en eenvoudiger herkenbare groep behoren.’
Ondanks deze verschillen op vlak van identiteit en politiek groeit het
aanbod aan gemengde boeken, een culturele rijkdom die ons trots maakt of zou
moeten maken. Handen worden geschud en bruggen gebouwd. Het is Carll Cneut die,
nadat hij de Nederlandse vertaling had gelezen van La grande ourse (De grote
beer, Querido, 1999) van Carl Norac en Kitty Crowther, aan uitgeverij
Pastel heeft gevraagd om met Norac samen te werken. Enkele maanden later ziet
bij Pastel Un secret pour grandir
(2003, vert. als Een geheim waar je groot
van wordt, De Eenhoorn, 2005) het licht, geschreven en geïllustreerd door
de twee Carl(l)s, gevolgd door Coeur de
papier (Het hart van Tom, De
Eenhoorn, 2004) en Monstre, ne me mange
pas (O monster, eet me niet op!,
De Eenhoorn, 2006). ‘Hoewel het vaak de uitgeverijen zijn die een illustrator
voorstellen aan een auteur,’ zegt Carl Norac, ‘gebeurt het niet zelden dat een
uitgever tijdens een vergadering een uitgewerkt project voorgesteld krijgt. De
beurs van Bologna is daar de uitgelezen plek voor omdat je er echt de kans hebt
om illustratoren van over de hele wereld te ontmoeten en vooral talloze Vlaamse
illustratoren die uitgenodigd zijn door het Vlaams Fonds voor de Letteren.’
Moeten we werkelijk zo ver van huis gaan om ervoor te zorgen dat onze auteurs
en illustratoren elkaar ontmoeten? Laten we hopen dat onze politieke
vertegenwoordigers zich op een dag bewust worden van het probleem dat achter
die vaststelling schuilt. Elkaar kennen, wat meer is dan elkaars literatuur
kennen, is dat niet het beste wapen tegen woorden die eindigen op -isme, zoals
communautarisme, regionalisme, ostracisme, racisme, elitarisme… ?’
Biografie
Luc
Battieuw (Brussel, °1958) is directeur van de Bibliotheek van Laken en van het
Centre de littérature de jeunesse in Brussel. Het centrum fungeert als een
trefpunt voor onderzoek en informatie over Belgische (Franstalige) auteurs,
organiseert seminaries en conferenties en geeft het blad Libbylit uit.
Daarnaast staat de organisatie in voor leesbevordering en is ze betrokken bij
zowel de boekenbeurs in Charleroi als bij verschillende activiteiten in
openbare bibliotheken.
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswelp 2014
deze pagina printen of opslaan