Beschouwingen

Red het regenwoud in een boek: * Ecohelden in de jeugdliteratuur

door Anthony Pavlik

De band tussen jeugdliteratuur en de natuur is niet nieuw. Achttiende- en negentiende-eeuwse teksten over de natuur waren hoofdzakelijk didactisch van opzet, gingen uit van een superieure positie van de mens en wilden jonge lezers iets leren over het rentmeesterschap over de aarde. In feite vertellen ze ons meer over de manier waarop men naar kinderen keek dan over de houding ten aanzien van de wereld rondom ons en onze plaats daarin. De literatuur van de jaren zeventig van de vorige eeuw lijkt dan een geschikter vertrekpunt voor een beschouwing op het begrip van groene jeugdliteratuur. In die periode duiken titels op die direct getuigen van een bezorgdheid om het milieu. Boeken als Bill Peets The Wump World (Houghton Mifflinn,1970) en Dr. Seuss’ De Lorax (1971, Moon, 2012) stellen de manier waarop de mens omgaat met de natuur ter discussie. Ze bieden een antwoord op de groeiende maatschappelijke bezorgdheid over het milieu en focussen allebei op het aandeel van de industrie in de schade die aan de natuur wordt toegebracht. 
In recentere groene fictie voor kinderen worden de schuldigen voor een aangetast milieu minder nadrukkelijk in één richting gezocht. Opvallend is zelfs de trend om voor milieuproblemen geen bedrijfseconomische oorzaken te zoeken. Daarbij wordt gesuggereerd dat we individueel en collectief de verantwoordelijkheid voor het milieu dragen. Kinderen kunnen de wereld redden door onder meer het licht uit te knippen of plastic en glas te recycleren. Een voorbeeld is Megan McDonalds Fleur Humeur redt de wereld! (Van Holkema & Warendorf, 2003), waarin de kinderen recycleerbare plastic flessen sparen om zo geld in te zamelen om bomen te planten in het regenwoud. Nog duidelijker is Ellie Bethels reeks over Michael Recycle (Worthwhile Books, 2008), die de avonturen beschrijft van een jonge, milieubewuste superheld, die de planeet kan redden door spilzieke burgers (inclusief de kerstman) aan te moedigen om te recycleren. Kinderen zijn ook de redders van het milieu in Susan Coopers fantasyroman Green Boy (Bodley Head, 2002). Daarnaast is er een groeiend aantal boeken dat de stempel ‘klimaatfictie’ of ‘CliFi’ draagt, met verhalen over de wereld na een milieuramp. Zo ook bijvoorbeeld S.D. Cocketts After the Snow (MacMillan, 2012) waarin een wereld van sneeuw en ijs wordt beschreven. De zeeën zijn bevroren en de auteur suggereert dat het misschien al te laat is voor groene fictie om een verschil te maken.
 
Ecohelden
De tendens om het kind de rol van ecoheld toe te dichten, blijkt overduidelijk uit deze paar voorbeelden. Kinderen hebben zelf hun lot en dat van de natuur in handen, zo lijken deze verhalen te willen zeggen. De boeken mogen dan wel de bedoeling hebben jong en oud een geweten te schoppen opdat ze tot actie zouden overgaan, zoals Timothy Morton betoogt, vaak serveren ze stapels schuld en verlossing zonder zich echt tot de centrale problemen te richten, namelijk hoe mensen hun leven leiden in de echte wereld. 
Julia Mickenberg en Philip Nel stellen vast dat kinderen opgroeien met afval sorteren, biologisch voedsel en ecologische producten, maar dat er slechts weinig boeken voor hen ter beschikking zijn die gaan over de échte veranderingen die nodig zijn om het tij te doen keren. En los van het feit dat kinderen grotendeels machteloos zijn als het aankomt op het verwerven van een sociopolitieke stem, gaat de rol van ecoheld in de echte wereld van mondiale economische expansie de verantwoordelijkheid van elk bestaand kind te boven. Hoe succesvol zijn groene kinderboeken dus als het aankomt op hun invloed op het echte leven?  
De hoop bestaat natuurlijk dat groene jeugdliteratuur lezers op een positieve manier kan vormen, hun betrokkenheid kan vergroten en hun houding kan bevorderen. Niettemin zullen jonge lezers niet automatisch milieubewuster worden door boeken die een mix van motieven en boodschappen bieden (Bigger en Webb). Echt activisme vinden we zelden terug in groene jeugdliteratuur. Zelfs in young adult-literatuur wordt dit vaak geportretteerd als iets roekeloos of crimineels (denk bijvoorbeeld aan April Henry’s Torched). Daar komt nog bij, aldus Suzanne Rahn, dat het moeilijk is om de langetermijneffecten van kinderboeken, hetzij op een kind, hetzij op de samenleving, vast te stellen, laat staan ze te meten.  
Er bestaat een grote diversiteit aan overtuigingen en standpunten omtrent de relatie tussen kinderen (en volwassenen) en de natuur. De ideeën over de natuur, het milieu en de positie van de mens ten opzichte van de aarde worden ook uiteenlopend gewaardeerd. Door met een ecokritische bril naar groene jeugdliteratuur te kijken, kunnen we nagaan wat we jonge lezers precies vertellen over het ecosysteem en hun plaats daarin. We kunnen onderzoeken welke boodschappen in dovemansoren vallen en waarom. Neem nu de boeken die de aandacht vestigen op het regenwoud, ver weg van ons eigen dagelijks leven (dat overigens zijn eigen bedreigingen kent). Het is niet zo moeilijk om het over de redding van het regenwoud te hebben, waarvoor er kant-en-klare lespakketten bestaan en waarvoor niemand naar buiten hoeft te gaan en zijn handen dient vuil te maken. John Stephens meent: ‘In de praktijk is een oproep bij een kinderpubliek om het regenwoud te redden nogal zinloos, afgezien van het bewustmakingseffect dat het teweeg kan brengen.’
 
Ecocriticism
Ecocriticism als studiegebied nam een vlucht in de jaren negentig. De bruikbaarste en duidelijkste definitie is waarschijnlijk nog steeds die van Cheryll Glotfelty, die stelt dat ecocriticism ‘de studie van de relatie tussen literatuur en de fysieke omgeving’ inhoudt. Het is een studiegebied dat ‘de verbanden tussen natuur en cultuur, in het bijzonder de culturele artefacten van taal en literatuur als onderwerp heeft’. De ecokritische praktijk gaat van analyses van geschriften uit de romantiek en het transcendentalisme, waarin natuur op de voorgrond staat, tot theoretische beschouwingen over hoe de natuurlijke wereld – tenminste in het Westen – kan worden gezien als een ‘discursieve constructie’ en als deel van een reeks tweedelingen van macht, zoals mens/natuur, man/vrouw, volwassene/kind. Ecofeministische benaderingen zijn hier misschien vruchtbaarder in hun aandrang om die machtshiërarchieën te breken, in het bijzonder degene die mannen aan de top zetten en dieren, kinderen en het milieu onderaan (zie het artikel van Alice Curry, De Leeswelp 2014, nr. 3).
Ecokritische benaderingen van jeugdliteratuur ontstonden tegelijkertijd met ecocriticism in het algemeen. Zowel de tijdschriften Children’s Literature Association Quarterly (winter 1994) als The Lion and the Unicorn (december 1995) wijdden een themanummer aan jeugdliteratuur en het milieu. In 1995 was het ook het onderwerp van The American Nature Writing Newsletter (dat later het tijdschrift Interdisciplinary Studies in Literature and Environment werd). De artikelen in alledrie deze tijdschriften vormen een goed vertrekpunt om te onderzoeken hoe jeugdliteratuur – met zijn gebruikelijke focus op de groei van het kindpersonage – toch ook boodschappen (zowel positieve als negatieve) over het milieu kan uitdragen, en hoe literatuur voor kinderen vanuit een ecokritisch oogpunt kan worden bekeken. 
In de tweede helft van de jaren negentig gaapt er echter een hiaat in de ecokritische studie van jeugdliteratuur (afgezien van een aantal artikelen zoals Karín Lesnik-Obersteins ‘Children’s Literature and the Environment’ in 1998). Het was pas midden de jaren 2000 dat jeugdliteratuuronderzoekers het onderwerp opnieuw oppikten, met belangrijke bijdragen zoals John Stephens’ ‘From Eden to Suburbia’ in 2006.
Daarnaast moet ook worden opgemerkt dat er geen enkele ernstige ecokritische monografie over jeugdliteratuur is geschreven, terwijl het bronnenmateriaal nochtans voorhanden is. In vergelijking met ecokritische analyses van volwassenenliteratuur blijft de studie van jeugdliteratuur achterwege. Wild Things: Children’s Culture and Ecocriticism (2004) van Dobrin en Kidd is een van de weinige publicaties met de omvang van een boek – het is een verzameling essays in dezelfde geest als de tijdschriftbijdragen over jeugdliteratuur tien jaar voordien –, samen met de bundel conferentiebijdragen Deep into Nature: Ecology, Environment and Children’s Literature (2009). Pas in 2013 werd Alice Curry’s ecofeministische lectuur van dystopische jongvolwassenenromans gepubliceerd (zie De Leeswelp 2014, nr. 3, p. 136). Daarin wordt betoogd dat ecokritische studies van kinder- en jongvolwassenenliteratuur verder moeten worden verkend, niet het minst omwille van de vele raakvlakken met andere domeinen.

Ter discussie stellen
Een ecokritische benadering kan dus een licht werpen op de manier waarop jeugdliteratuur werkt, en niet alleen bij teksten die zichzelf als milieuvriendelijk voorstellen. Ze snijdt een aantal fundamentele kwesties aan, zoals welke informatie aan kinderen wordt gepresenteerd, en de vraag of (en zo ja: hoe) jeugdliteratuur bewustmaakt maar niet aanzet tot adequaat handelen, zoals John Stephens’ opmerking over het regenwoud hierboven al aangaf. Deze zaken gaan hand in hand met ons denken over het kind, de natuur, en de manier waarop we die laatste voorstellen als iets statisch, in plaats van iets dynamisch. Boeken waarin de natuur slechts het decor vormt waartegen handelingen zich afspelen, gaan voorbij aan het feit dat de aarde een levend systeem is, in constante beweging en in interactie met zijn bewoners.
Wat betreft de omgang met het milieu, kan het groener worden van westerse jeugdliteratuur ook een keerzijde hebben. Lezen over de natuur in boeken kan de fysieke betrokkenheid met de natuur vervangen. Het jonge lezerspubliek raakt steeds meer verstedelijkt, heeft steeds minder toegang tot de natuur en ‘prefereert stopcontacten boven het gewone kinderspel’ (Louv), waardoor hun kennis van de natuur afneemt. Groene jeugdliteratuur kan hun milieubewustzijn verhogen, maar het kan ook een linguïstisch uitstel van actie worden.  
Kinderboeken op een ecokritische manier lezen, leert ons ook iets over de mate waarin jeugdliteratuur kinderen als ‘medeplichtig’ of ‘volwassen’ voorstelt. Door kinderpersonages een hoofdrol te geven, laat de auteur hen de plaats innemen van volwassenen. Vaak handhaven deze verhalen een status-quo met minimale concessies aan het milieu, eerder dan dat ze aanzetten tot echte verandering. Hierbij heeft de ecokritische studie van jeugdliteratuur ook duidelijke links naar de ecopedagogie, die met verhalen het ecologisch bewustzijn wil aanwakkeren in het klaslokaal.
Een ander domein binnen ecocriticism, ‘ecologische rechtvaardigheid’, bestudeert verhalen die nagaan hoe mensenrechten en sociale rechtvaardigheid gekoppeld worden aan ecologische kwesties, en ook hoe de schade aan de natuur menselijke gemeenschappen treft die lang symbiotische relaties met hun natuurlijke habitat hebben onderhouden (Gaard). Ecologische rechtvaardigheid toont hoe ecocriticism interdisciplinair van aard is, en dat veel ecocritici ook in de praktijk actief zijn en niet enkel in de literaire kritiek.
Ecokritische studies kunnen ook een brug slaan naar plantenstudies en de manier waarop flora wordt voorgesteld. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van stereotiepe ruimtes in veel jeugdliteratuur – bijvoorbeeld het boze woud dat reikt van sprookjes tot het Verboden Bos in de Harry Potter-reeks. Op dezelfde manier kunnen ecokritische benaderingen van jeugdliteratuur ook een licht werpen op het domein van de dierenstudies, zeker omdat antropomorfisme een belangrijk gegeven in de jeugdliteratuur is. Daarnaast blijft ook het idee heersen dat het kind inherent meer verbonden is met dieren en de natuur in het algemeen dan een volwassene. Deze onderzoekdomeinen blijven echter grotendeels onontgonnen terrein binnen de jeugdliteratuurstudies.
We leven momenteel in het ‘antropoceen’, een tijdperk dat zo genoemd wordt in de erkenning van het (grotendeels negatieve) effect van de mens op zowel de fauna als de flora. Op dit moment in de geschiedenis van planeet Aarde ligt het toekomstige welzijn van alle soorten in het begrip dat de mens niet het middelpunt is van het universum, en dat het voortdurend schaden van het milieu zowel onszelf als ook de rest van het leven op aarde schaadt. 
 
Bronnen
Bigger, Stephen and Jean Webb. ‘Developing Environmental Agency and Engagement through Young People’s Fiction.’ In: Environmental Education Research, 2010.
Dobrin, Sidney and Kenneth B. Kidd (ed.): Wild Things: Children’s Culture and Ecocriticism. Wayne State UP, 2004.
Curry, Alice. Environmental Crisis in Young Adult Fiction: A Poetics of Earth. MacMillan, 2013.
Gaard, Greta. ‘Toward an Ecopedagogy of Children’s Environmental Literature.’ In: Green Theory and Praxis: The Journal of Ecopedagogy, 2008 (4.2). 
Glotfelty, Cheryll. ‘Introduction: Literary Studies in an Age of Environmental Crisis.’ In: Glotfelty, Cheryll en Harold Fromm (ed.): The Ecocriticism Reader: Landmarks in Literary Ecology. University of Georgia Press, 1996.
Greenaway, Betty. (1994). ‘Introduction: The Greening of Children’s Literature.’ In: Children’s Literature Association Quarterly 19 (4).
Lesnik-Oberstein, Karín. ‘Children’s Literature and the Environment.’ In: Kerridge, Richard en Neil Sammells (ed.). Writing the Environment: Ecocriticism and Literature. Zed Books, 1998. 
Louv, Richard. Last Child in the Woods: Saving Our Children from Nature-Deficit Disorder. Algonquin, 2005.
Mickenberg, Julia L. en Philip Nel. ‘Radical Children’s Literature Now!’ In: Children’s Literature Association Quarterly 2011 (36.4).
Morton, Timothy. Ecology without Nature: Rethinking Environmental Aesthetics. Harvard University Press, 2007.
Rahn, Suzanne. ‘Green Worlds for Children.’ In: The Lion and the Unicorn, 1995 (19.2).
Ritvo, Harriet. ‘Learning from Animals: Natural History for Children in the Eighteenth and Nineteenth Centuries.’ In: Children’s Literature 1985 (13).
Stephens, John. ‘From Eden to Suburbia: Perspectives on the Natural World in Children’s Literature.’ In: Papers: Explorations into Children’s Literature 2006 (16.2).
Sturgeon, Noel. ‘The Power is Yours, Planeteers!’ In: Stein, Rachel (ed.). New Perspectives on Environmental Justice. Rutgers University Press, 2004. 
Thiel, Elizabeth and Alison Waller. ‘Introduction.’ In: Harding, Jennifer, Elizabeth Thiel en Alison Waller (ed.) Deep into Nature: Ecology, Environment and Children’s Literature (IBBY/NCRCL Papers 16). Pied Piper, 2009. 

Anthony Pavlik (Londen, 1960) doctoreerde aan de universiteit van Newcastle en doceert momenteel aan de universiteit van Luleå in Zweden. Hij is lid van het redactieteam van het tijdschrift Children’s Literature in Education. Zijn onderzoeksinteresses gaan vooral uit naar jeugdliteratuur en ecocriticism, dierenstudies en het gebruik van literatuur in taalonderwijs, onderwerpen waarover hij gepubliceerd heeft in onder meer Bookbird en International Research in Children’s Literature.  
 
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2014 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri