Op
14 mei 2014 werd de winnaar bekendgemaakt van de eerste Gouden Poëziemedaille,
een initiatief van het Poëziecentrum en CANON Cultuurcel. De vakjury koos voor
de bundel Ik juich voor jou van
Edward van de Vendel, de kinderjury (2.203 lezers uit het basisonderwijs) gaf
een Poëziester voor het beste gedicht aan ‘Bakker’ (Erik van Os en Elle van
Lieshout), ‘Gele dingendag’ van Diet Groothuis en ‘Joris Jan Bas’ van Ted van Lieshout.
Sieglinde Vanhaezebrouck, lid van de vakjury en stafmedewerker van het
Poëziecentrum, licht het initiatief toe in een gesprek met De Leeswelp.
De Leeswelp: Is de Gouden Poëziemedaille de
eerste kinderpoëzieprijs in het Nederlandse taalgebied?
Sieglinde
Vanhaezebrouck: Ja, het Poëziecentrum voelde al langer de nood aan een
specifieke bekroning voor kinderpoëzie. De bestaande literaire prijzen voor
kinderen en jongeren hebben soms wel een categorie poëzie, maar we merkten dat
gedichtenbundels toch altijd een beetje over het hoofd worden gezien – dat is
overigens ook zo bij bekroningen voor volwassenenliteratuur. Juryvoorzitter Jan
van Coillie vond bovendien dat de poëzie voor kinderen en jongeren echt wel een
boost mocht krijgen. Het Poëziecentrum nam het initiatief en werkte samen met
CANON Cultuurcel een formule uit. We wisten al gauw: ook kinderen moesten hun
stem kunnen uitbrengen.
Het
ziet ernaar uit dat de prijs tweejaarlijks uitgereikt zal worden. Zo veel
poëzie voor kinderen verschijnt er immers niet. De 25 bundels die we
beoordeeld hebben, van kleuterverzen tot gedichten voor kinderen tot twaalf
jaar, omvatten alles wat onder de ruime noemer van poëzie kan worden gevat. Er
zitten ook liedjes en versjes bij. Poëzie voor kleuters is enkel bij de vakjury
aan bod gekomen, de kleuters hebben niet zelf een gedicht gekozen. We denken er
wel aan om hen bij een volgende editie ook een stem te geven. Misschien
iets voor de toekomst?
De Leeswelp: Er zijn
grote verschillen in de poëzie afhankelijk van de leeftijd. Hoe hanteer je die?
Vanhaezebrouck: We hebben geprobeerd het beste te kiezen voor
elke leeftijd. Een bundel voor kleuters zal minder taalspel en minder finesses
vertonen dan een bundel voor tienjarigen. Maar Mijn fijne geluidenboekje van Edward van de Vendel bijvoorbeeld
(voor kinderen vanaf vier jaar) is in de shortlist opgenomen omdat het voor die
leeftijd bijzonder is. Van de Vendel kijkt met verwondering naar de dingen.
Daardoor bereikt hij een gelaagdheid, die kenmerkend is voor poëzie. Dat is bij
kinderpoëzie niet anders dan bij volwassenenpoëzie, je moet het gedicht meer
dan een keer lezen om de betekenis er ten volle uit te halen.
Met eenvoudige middelen literair
schrijven is bijzonder moeilijk, goede poëzie voor jonge kinderen is echt
zeldzaam. Het Poëziecentrum wil met deze bekroning ook een stimulans te geven
aan de kwaliteit. Een goed kindergedicht is geen simpel gedicht, het is
gelaagd, heeft een pointe.
De Leeswelp: De kinderen hebben drie Poëziesterren uitgereikt. Hoe ging
dat in zijn werk?
Vanhaezebrouck: De vakjury heeft 25 bundels
gelezen die verschenen in de loop van 2012 en 2013, en per graad hebben zij
vijf gedichten geselecteerd, waaruit de kinderen er één hebben gekozen. We
hebben posters van de gedichten gemaakt en gedurende een week werd er elke dag
een gedicht gelezen in de klas, waarover de kinderen dan praatten. We vonden
het erg belangrijk dat het gedicht zelf centraal zou staan, het lezen en ernaar
kijken. De posters presenteerden de tekst tegen een witte achtergrond, zonder
enige illustratie. De kinderen hebben hun keuze dus volledig op het gedicht
zelf gebaseerd. Van de drie winnende gedichten hebben we nadien wel
geïllustreerde posters laten maken. Die verschijnen in grote oplage en worden
door CANON Cultuurcel in september aan alle Vlaamse basisscholen bezorgd.
De Leeswelp: Gebeurde de voorselectie van
vakjury en kinderjury volgens dezelfde criteria?
Vanhaezebrouck:
De basislijst waaruit geselecteerd werd, was voor de kinderjury en de vakjury
dezelfde. Het verschil lag erin dat de vakjury een bundel moest kiezen, de
kinderjury een gedicht. Bij een bundel wordt naar het geheel van de uitgave
gekeken, naar de opbouw bijvoorbeeld, de thema’s, of het een vernieuwende
bundel is binnen het oeuvre van de dichter etc. Zo zal een bundel met een
aantal zwakke gedichten buiten de selectie van de vakjury vallen, terwijl een
welbepaald, sterk gedicht daaruit toch in aanmerking kan komen voor de
kinderjury. De kinderen bekijken het gedicht op zich.
Daarnaast is er ook een duidelijk
verschil in de manier waarop volwassenen en kinderen selecteren. Volwassenen
beredeneren alles wat ze lezen en beoordelen. Een vakjury zoekt naar het
concept van de bundel, naar structuur en onderliggende betekenis, hoe de
illustrator met de teksten omgegaan is enz. Een kind gaat meer op zijn gevoel
af. ‘Gele dingendag’ van Diet Groothuis (winnaar Pöeziester tweede graad) is
bijvoorbeeld geen gelaagd gedicht, maar kinderen vinden het gegeven dat alles
op die dag eenvoudigweg geel is leuk. Nu vinden wij het ook belangrijk dat het
lezen van poëzie gewoon fijn is. Ons devies is: praat over poëzie, over wat je
erin aanspreekt. Daarom vind ik de kinderjury ook zo’n mooie aanvulling op de
vakjury.
Opvallend was toch ook hoe de juryleden elk vanuit
hun eigen achtergrond selecteerden. Hun passie voor poëzie koppelen ze toch
automatisch ook aan hun blik op leesbevordering, media, literaire kritiek of onderwijs.
Een televisiemaker kijkt vanuit zijn professionaliteit meer naar de
toegankelijkheid van een tekst en een leerkracht is sterk gefocust op de
ontwikkeling van een kind en zijn leefwereld. Anderen, zoals ik, letten dan
weer meer op de literaire kwaliteit. Ik dacht dat het ook met wat weerbarstiger
gedichten wel zou lukken als de kinderen ze een paar keer zouden lezen. Het was
mooi hoe we die argumenten in een jury naast elkaar konden leggen.
De Leeswelp: Om
goede poëzie te waarderen moet je ook goed poëzie kunnen lezen.
Vanhaezebrouck:
Daarvoor dient het traject in de klas, waar kinderen aangespoord worden om goed
te kijken naar een gedicht, erover te praten en hun mening te formuleren. Het
samen lezen betekent een grote verrijking voor de lectuur. Het ene kind leest
dit, het andere ziet weer iets anders. Foute antwoorden zijn er niet. Die
aanpak werkte verrassend goed. Soms kun je uit de eenvoud het meeste halen.
Gewoon lezen. En erover praten.
De Leeswelp: De wisselwerking
tussen tekst en beeld is belangrijk bij kinderliteratuur. In hoeverre kun je
dat meenemen in je beoordeling?
Vanhaezebrouck: We hebben daar
vooraf geen afspraken over gemaakt, maar de tekst bleek telkens toch het
sterkst door te wegen. Neem bijvoorbeeld Aan
de kant, je bent mijn oma niet van Bette Westera en Sylvia Weve. Door de
vormgeving en illustraties sprong het boek echt in het oog, maar dat was niet
doorslaggevend. Nochtans kun je het uitzicht van een boek niet negeren, het kan
er voor zorgen dat je er meteen naar grijpt.
De Leeswelp: De drie posters van de Poëziesterren koppelen de gedichten
helemaal los van hun oorspronkelijke illustraties.
Vanhaezebrouck:
We wilden eenheid van stijl. Los van de individuele bundels moest er een
duidelijke lijn in de presentatie zitten, ze moesten zichtbaar van dezelfde
hand zijn. Pieter Van Eenoge had carte blanche voor de posters. Op die manier
wilden we laten zien hoe een illustrator het gedicht leest en wat hij er
vervolgens mee doet. Voegt hij er iets aan toe? Een andere reden is dat de
oorspronkelijke vormgeving van het gedicht niet per se geschikt was voor een
poster, hoewel inhoud en vorm soms in elkaar overlopen – bij de gedichten van
Ted van Lieshout bijvoorbeeld.
Voor mensen die uit zichzelf niet naar poëzie grijpen, is deze presentatie
bovendien een manier om hun aandacht op gedichten te vestigen. Al doen de
posters meer dan alleen het oog trekken. Van Eenoge voegt iets aan het gedicht
toe, wat voor een dieptewerking zorgt.
De Leeswelp: Tien jaar geleden schreef Jan van Coillie dat het
verhalende, dat kenmerkend was voor de poëzie van Annie M.G. Schmidt, uit de
hedendaagse kinderpoëzie aan het verdwijnen is. En het mag nu ook al eens
zonder rijm.
Vanhaezebrouck:
Ik denk dat dat nog altijd klopt. We hebben verschillende vormen gezien.
Sommige van de bundels of gedichten hadden ook voor volwassenen kunnen zijn,
zoals het bekroonde Ik juich voor jou.
Het hoeft voor kinderen niet per se een parlandogedicht met een anekdote te
zijn. Neem bijvoorbeeld het bekroonde gedicht van Ted van Lieshout, ‘Joris Jan
Bas’. Het vertelt een verhaaltje, maar het gaat in de eerste plaats om de
gedachte dat je als kind anders mag zijn. Ook in Ik juich voor jou staan niet alleen anekdotes over sport en
sporters, maar gaat het ook over de gedachte dat je als verliezer ook een
winnaar kunt zijn. Of over die spannende seconden voor de race. Opperste
concentratie, jezelf leegmaken en dan de stap zetten. Prachtig hoe die paar
seconden samengebald worden in een gedicht
Ook in Mijn fijne geluidenboekje heb je veel
sterk observerende gedichten, terwijl je voor kinderen van drie of vier jaar
misschien eerder klanknabootsingen verwacht.
Met kinderen hoef je ook niet per
se kinderpoëzie te lezen vind ik. Voor de kinderpoëzieroute die het
Poëziecentrum organiseert met en in het Gentse Museum voor Schone Kunsten,
kozen we ook gedichten van auteurs die niet voor kinderen schrijven zoals Hugo
Claus, Herman Brusselmans en Hans Andreus. We willen zoveel mogelijk de
schotjes weglaten, tussen beeldende kunst en poëzie, kinderen en volwassenen…
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2014
deze pagina printen of opslaan