Zegge en schrijve één recensie kreeg de dichtbundel Superguppie van Edward van de Vendel in Nederland, in januari 2004, in de Provinciale
Zeeuwse Courant. De krant had met dit boek debuterende illustratrice, Fleur van
der Weel, kort daarvoor al geïnterviewd. Van der Weel is ‘dan ook’ in
Middelburg opgegroeid. Maar dat betekende niet dat de jury van de Woutertje
Pieterse Prijs het werk in 2004 over het hoofd zag, integendeel, het werd de
eerste dichtbundel die met deze prijs bekroond werd. Ook voor het eerst: de
prijs ging naar auteur én illustrator. Daarna kreeg de bundel uiteraard veel
aandacht, een herdruk, en ook de drie vervolgdelen deden het goed. Dit jaar
verschijnt eind september, vlak voor de Kinderboekenweek in Nederland, Superguppie is alles. Daarin staan alle
tweehonderd gedichten uit de vier bundels tot nu toe: Superguppie (2009), Superguppie
krijgt kleintjes (2005), De groeten
van Superguppie (2008) en Hoera voor
Superguppie (2010), aangevuld met 22 nieuwe gedichten en illustraties.
Illustraties én vormgeving
Superguppie mag dan haar debuut zijn
geweest, Van der Weel kon de bundel helemaal naar haar hand zetten. Ze bepaalde
de volgorde en deed de vormgeving, en dat bij Querido, een uitgeverij met
gerenommeerden op dat gebied. Superguppie
kreeg een ‘ouderwetse’ kleurstelling: zwart-wit met een steunkleur, in dit
geval is dat groen, in de vervolgdelen respectievelijk blauw, oranje en rood.
In Superguppie is alles zijn alle
kleuren teruggebracht naar het groen uit de eerste bundel.
Een van
Van der Weels principes werd meteen duidelijk: als je een pagina omslaat, moet
er een illustratie te zien zijn. Voor haar tweede boek bij Querido, Zokken met
de Z van Zondag (2004) van Gerard Berends, zorgde Van der Weel opnieuw voor
illustratie én vormgeving. Ze koos voor kloeke illustraties in zwart-wit, met
alleen op de omslag en de schutbladen een kleur: felroze. Ook in dit
prozaverhaal tref je geen enkele dubbelpagina zonder illustratie aan. En voor
poëzie is het zo dat, volgens Van der Weel, elk gedicht een eigen illustratie
verdient. In Superguppie vertelt de
illustratrice dus bij elk gedicht haar eigen verhaal.
Dat doet ze
op allerlei manieren, maar, naar eigen zeggen, het liefst op de manier van de
Vlamingen. Die hebben volgens haar minder dan hun Nederlandse collega’s de
neiging om letterlijk te volgen wat in de tekst staat (Akveld, 2010). Oftewel:
soms illustreert ze vooral begeleidend, heel vaak versterkend, maar het vaakst
uitbreidend, wat voor de jury van de Woutertje Pieterse Prijs een belangrijk
argument was voor de bekroning in 2004. Die jury noemt haar illustraties een
‘voortzetting van het gedicht met andere middelen’. De prenten zorgen ervoor
dat de lezers actief zijn en het gedicht opnieuw gaan bekijken. Neem
bijvoorbeeld het gedicht ‘game’ uit Hoera
voor Superguppie. De prent leidt je blik naar de poes, die prominent op het
hoofd van de ik-figuur zit. Pas als je wat beter kijkt, zie je helemaal
onderaan de pagina (een deel van) het babybroertje over wie het in het gedicht
gaat. In ‘plas’ (Superguppie) stelt
de nat geworden ik-figuur dat er een plas op zijn kop gesprongen is. Van der
Weel zoekt in haar tekening een vervolg daarop en hangt hem op zijn kop aan de
waslijn, zodat het water er aan dezelfde kant ook weer af kan. Dit als
voorbeelden op verhaalniveau. Het gedicht ‘papa’ uit De groeten van Superguppie toont niet alleen perfect in wat voor
een verwarrende emotionele staat de ik-figuur zich bevindt wanneer hij ziet dat
zijn papa heeft gehuild, er wordt ook uitgebeeld dat die ik probeert zich in de
vader te verplaatsen, ook een beetje die vader ís, met een voet in een te grote
schoen. Soms blijft een prent geheimen houden. In ‘wenkbrauwen’ (Superguppie), over opa’s wenkbrauwen die
‘een klein boerderijtje’ zijn ‘voor beestjes van zweet’, druppelen drie
‘druppelbiggen’ langs opa’s wenkbrauwen. Maar in de prent druppelt ook iets uit
zijn oog, in kleur nog wel. Een traan? Is er iets met opa? Of is hij ‘gewoon’
ontroerd? En wat is de betekenis van dat opgehouden minivliegertje (met
krultouwstaartje!)?
Beest worden
Wie
dit leest wordt een beest (2005), een bundel met gedichten van Riet Wille, was
Van der Weels eerste boek voor een andere uitgever. Je ziet meteen het
verschil: lang niet alle gedichten hebben een eigen illustratie en op de meeste
pagina’s staan er twee. Het begint wel goed: op de titelpagina komt uit de
marge een beest aangekropen, een spin, die dus mooi dat ‘beest worden’
aankondigt. De eerste illustratie, full page, op de zevende pagina, staat
rechts naast twee gedichten, en hoort – niet heel handig – bij de linker van de
twee. Eén keer is er op een dubbelpagina geen illustratie. Het is duidelijk dat
Van der Weel hier niet verantwoordelijk was voor de vormgeving, waardoor de
illustratie van de bundel als geheel niet echt geslaagd is. De
illustraties op zich zijn effectief, activerend en stijlvol. Op de cover plukt
een mannetjesduif een rood blaadje van een rode boom (een liefdesboom, met een
hart erin gekerfd), op een tak zit een vrouwtjesduif in een roze wolk. De Kim
en Bart van het bijbehorende gedicht zijn in de tekening een duivenpaartje. Een
enkele keer zie je niet meer dan wat je leest: dooie vliegen tegen het behang
en eentje die ontsnapt. Of een vlieg die liegt dat hij niet naar het feest gaat
(je ziet hem van de taart snoepen). Een heel geraffineerde prent daarentegen is
die bij ‘zin in een spin?’. Het gedicht bestaat uit twee delen: het redden van
een spin met een stokje en het doden ervan door hem weg te spoelen. Van der
Weel verbindt de twee delen met de tekening van een afvoerputje en de stop aan
een kettinkje. Van een stokje is geen sprake. Het kettinkje en de stop zijn
hier zowel redlijn als moordwapen. Helemaal links wordt, in rood, enigszins
mysterieus en dreigend, een detail uit de tekening herhaald. Opvallend in deze
bundel is dat er niet één keer gekozen is voor een illustratie bij een wat
emotionelere tekst.
Dat is heel wat voor een kat (2007) is een
licht poëtisch prentenboek van Judith Viorst. Hier had Van der Weel opnieuw de
vrije hand. Ze gebruikte hier ook de schutbladen om de boodschap te versterken:
op de eerste zijn uitsluitend halfvergane bladeren te zien, op de laatste is er
veel kleur, er is fris gras, een lieveheersbeestje, een schommelend meisje. Het
verhaal gaat over een meisje wier kat gestorven is. Van der Weel pikt het thema
sterven op door het herfst te laten zijn in het verhaal – in de tekst is daar
nergens sprake van. Ze schildert vallende bladeren op bijna elke bladzijde, wat
de gemoedstoestand van het meisje onderstreept, dat letterlijk gebukt gaat
onder haar verlies. De belofte van de lente laat het verdriet plaatsmaken voor
kleur, nieuw leven en blijheid. En de dode kat heeft haar plek in de tuin; zij helpt mee aan dat nieuwe leven.
Het prentenboek van de
Kinderboekenweek 2012, Hallo (CPNB), met tekst van Edward van de Vendel, is net
zo’n totaalproduct, met doorlopende prent op het omslag en schutbladen die
meedoen. Van der Weels werk is duidelijk het krachtigst als ze de volledige
grafische verantwoordelijkheid krijgt.
De held van een reeks
Terug naar Superguppie. Een zeer geslaagde zet was
Van der Weels manier om van de ‘Superguppie’-reeks
een eenheid te maken. Ze heeft een ik-figuur geschapen die in vrijwel alle
gedichten optreedt. Anders dan je zou verwachten, is dat niet de guppie uit de
titel. Ze heeft er een wezen van gemaakt dat rechtop loopt, met mensenhanden,
-attributen en -kleren, maar met dierenvoeten en een groot zwart hondenhoofd.
Deze ik-figuur is getekend als silhouet, wat de illustratrice meteen in de hoek
van Fiep Westendorp deed belanden, ook al doordat er nog een Westendorp-achtige
teckel figureert. Het wezentje lijkt niet op welk kind dan ook, maar
identificatie ermee is makkelijk, aldus Van der Weel (Akveld 2010):
Het voordeel van dieren is dat je ze uitdrukkingen
kunt geven die niet op een kindergezicht passen die toch herkenbaar zijn en
grappig. Dit hondje heeft een grote mond die goed verdriet en blijdschap kan
weergeven. Omdat hij een wat abstractere figuur is, is het voor mij
gemakkelijker de emoties uit te vergroten.
Dit
kindhondje wordt ook nog eens uitsluitend en profil (soms een tikje naar de
kijker gewend) weergegeven, maar wel met volledige elementen: mond, snuit en
ogen. Als het naar links kijkt, is het rechteroog meestal ietsjes kleiner dan
het linker- (dit hebben Westendorps Jip en Janneke dan weer niet; als die en
profil worden weergegeven, hebben ze ‘gewoon’ één oog). Deze met opzet licht
stuntelige abstrahering maakt het wezen erg sympathiek en versterkt de humor,
maar ook de weemoed of het verdriet. Het forse formaat van het hoofd levert
meteen een lekkere hoop zwart op, Van der Weels lievelingskleur.
Deze
ik-figuur heeft gaandeweg (super)guppie de vis als titelheld verdrongen, hoewel
die laatste vanaf het begin al slechts zelden aanwezig was: in Superguppie staat hij op het omslag en
twee keer binnenin; in Superguppie krijgt
kleintjes een keertje binnenin, met de aanstaande moe gup op het omslag. Superguppie gaat dood in het
titelgedicht van De groeten van
Superguppie, maar de kleintjes figureren nog. In Hoera voor Superguppie ontbreekt de gup totaal. Het is bijna
logisch dat de lezers het kindhondje als Superguppie zijn gaan beschouwen,
zoals dat overigens ook het geval is in Van der Weels hoofd. (Akveld 2010).
Zelfs na vier
‘Superguppie’-albums is er nauwelijks sprake van slijtage. Er valt vrijwel geen
herhaling aan te wijzen in de gedichten of in de illustraties. Van der Weel
toont twee keer heimwee door een buitenscène met de maan, twee keer een in een
touw gedraaide ik-figuur en twee keer een ik-figuur als zwartepiet bij een
stukje over Sinterklaas; dat is het wel zo’n beetje. Natuurlijk is er een
zekere gelijke aanpak in tekst en illustratie, maar ook in de vierde bundel, Hoera voor Superguppie, zijn er meer dan
voldoende hoogstandjes. Zoals ‘stilte’. Van der Weel laat het hoofd van de
ik-figuur met rode contourlijnen, snuit en ogen oplichten in het donker, alert
en aandachtig, de mond met twee witte stroken tape afgeplakt zodat hij de
stilte niet kan verhinderen ‘haar werk’ te doen. De kerk wordt opgeroepen door
witte en rode blokken die aan de rand van de pagina nog net een gotisch raam
suggereren.
De ik-held, Superguppie zullen we dan nu maar verder
zeggen, met zeer positieve uitstraling, staat op 218 van de 222 illustraties
die Van der Weel voor de reeks maakte. Eén keer wordt hij vertegenwoordigd door
zijn trui, één keer door veren, zelf onzichtbaar door het donker van de nacht,
en één keer door een pijl. En bij ‘niemand’ (De groeten van Superguppie) door de afdruk van zijn voeten, hij is
namelijk voor zijn guppies alleen zichtbaar als rimpelend water na het
voederen: ‘Niemand? / Ach, nou ja. / Een godje.’ Superguppie mag dan het meeste
weg hebben van een hij, in veel gedichten verbeeldt hij tegelijk iemand die
beschreven wordt: oma, opa, een (lente)meisje, een prinsesje, een
bedelaar/zwerver (met iconische zonnebril), een zuster, een hond (!), een kind
dat schaatsen leert achter een stoel, een standbeeld, een boze of een oude
meneer.
Van der Weel kan de emoties zichtbaar maken door het grote
hoofd: de mond-, ogenstreepjes en oren. Een wit vlak voor zingen of gapen, een
kruisje voor gesloten of verboden te openen, een hangend oor voor schaamte of
verlies, rafels of frommels voor geluidsoverlast, schrik of ouderdom. Maar het
hoofd doet niet alles, veel zit ook in de identificatie met een beschreven
personage, en, net als bij Westendorp, in de hele lichaamstaal. De
illustratie bij ‘papa’ (zie p. 156) is daar een mooi voorbeeld van, en
ook ‘gaap’ (Superguppie is alles):
Superguppie zou zo graag willen opblijven, maar wordt overmand door gaap en
slaap. Van der Weel laat hem (met helderwitte gaap op het gezicht en al
halfdichte ogen) de trap oplopen. Nou, lopen, het is een heel sloom sloffen,
met halfronde rug en afhangende schouders en arm; de linkervoet haalt maar net
de volgende tree.
In 2005 stelde Edward van de Vendel dat hij
zichzelf niet zou herhalen door nog een derde Guppie-bundel te gaan maken. Hij
heeft zich niet aan deze belofte gehouden, maar hij heeft zich ook nauwelijks
herhaald, wat duidelijk blijkt uit deze prachtige verzamelbundel. Is álles
prachtig? Niet het hoofdstuk achterin het boek, ‘Superguppie lezen in de klas’,
dat is opgenomen voor juffen en meesters. Het woord ‘lezen’ is hier wel heel
beperkt geïnterpreteerd: het woord illustratie of een opdracht daarover komt er
helemaal niet in voor. Onbegrijpelijk.
Superguppie is alles verschijnt eind september bij Querido.
Bronnen
Akveld, Joukje. ‘Fleur van der Weel’. In: Tekenaars:
kinderboekenillustratoren geportretteerd. Hoogland & Van Klaveren, 2010.
Berg, Hanneke van den. ‘Superguppie: ‘Alles van belang is heel
eenvoudig’. Noordhollands Dagblad, 06.03.2004. Geraadpleegd via Literom.
[interview]
Juryrapport Woutertje Pieterse Prijs 2004:
http://www.literatuurplein.nl/litprijseditie.jsp?litPrijsEditieId=538
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswelp 2014
deze pagina printen of opslaan