Dat verhalen kinderen kunnen helpen om grip te
krijgen op de werkelijkheid. Dat ze niet alleen de werkelijkheid, maar ook je
eigen rol daarin bevattelijk kunnen maken. En dat de manier waarop iemand
leest, verschilt van leeftijd tot leeftijd. Daar hadden de recensent en de
kinderpsychiater het al over. In Becoming a reader van Joseph A.
Appleyard lazen ze hoe werkelijkheid en fantasie bij kleuters één grote
speeltuin zijn, hoe kinderen via de veiligheid van een sterk vereenvoudigde
verhaalwereld voet aan de grond krijgen in de realiteit, en hoe jongeren
bovenal de waarheid achter de werkelijkheid zoeken. Ze namen er een stapeltje
boeken bij. Ze zagen dat het klopte.
Leesgedrag is
grillig, schreef Appleyard, en dan is het wel zo handig als een schema een en
ander overzichtelijk probeert te maken. Correct, zeggen de recensent en de
kinderpsychiater. Maar ze schenken nog een kop thee in. Dat grillige blijft
schuren. Voor elk puzzelstukje dat in Appleyards schema past, is er een dat
wringt. In de kantlijn staan opmerkingen en vraagtekens.
Kinderen versus volwassenen
Jongeren willen redeneren, filosoferen, discussiëren, zei
Appleyard, om zo tot een glimp van de waarheid te komen. En inderdaad, de
personages van een Aidan Chambers of een John Green praten heel wat af. In het
geval van Green: veel te veel en op een volslagen ongeloofwaardige manier.
Tenminste, volgens filmrecensent Ward Verrijcken. ‘Hazel en Augustus zijn
hyperintelligent en immer gevat,’ schrijft hij op Cobra.be over de verfilming
van Een weeffout in onze sterren, die erg dicht bij het boek blijft.
‘Hun gesprekken zijn navenant ‘overgeschreven’. Daarmee vat Green de grootse
emoties van tieners, maar voor een wat kritischer lezer (ondergetekende pleit
schuldig) kan al dat pocherig getater wel eens op de zenuwen werken.’ Verder
noemt hij de film ‘een fenomeen bij tienermeisjes’ en stelt hij dat zij vele
zakdoeken zullen ‘volsnotteren bij deze melodramatische love story.’
‘Pocherig getater’,
‘tienermeisjes’, ‘volsnotteren’, ‘melodramatische love story’… De film spreekt
‘de grootse emoties van tieners’ aan, oké, ja-ja-maar. Hoort u de hoogmoed van
de volwassene, excuseer, de ‘kritische’ volwassene? Maar ziet u vooral hoe in
deze recensie twee lezers tegen elkaar opbotsen? Aan de ene kant: de
volwassene. Aan de andere kant: jongeren, de eigenlijke doelgroep. Laat dat
soort botsen eigen zijn aan jeugdliteratuur. Want die is dan wel voor kinderen
bedoeld, maar volwassenen maken het, brengen het op de markt, beoordelen het en
kopen het. In zo’n groots proces is de rol van kinderen fundamenteel, maar op
een bijna pardoxale manier ook tamelijk beperkt. Zij graaien de boeken uit
bibliotheekrekken, lezen ze en herlezen ze. Of ze lezen ze niet. Want feit is
dat kinderen en volwassenen niet per definitie hetzelfde willen. Ach, over
smaak valt niet te twisten. Al durven de recensent en de kinderpsychiater,
Appleyard en andere ontwikkelingspsychologen indachtig, te zeggen dat er meer
aan de hand is. Zo’n botsing tussen volwassenen en kinderen moet ook iets te
maken hebben met hoe je de realiteit ziet. Met waar in je leven je staat.
Kinderen lezen op een andere manier omdat ze op een andere manier naar de
wereld kijken, gewoon omdat ze kinderen zijn. De meeste populaire boeken, zegt
Appleyard, spiegelen het wereldbeeld dat bij een bepaald ontwikkelingsniveau
hoort. Kinderen die hard bezig zijn met het verwerken en ordenen van de
realiteit, willen bijvoorbeeld eenvoudige verhalen met een eenvoudige
oorzaak-en-gevolg structuur. Voor de meeste tienjarigen moet er niet te veel
tijd en energie gaan naar het analyseren of uitdiepen van de angsten en
verlangens van de personages, aldus Appleyard, ook niet als die in wezen de
drijvende kracht achter het verhaal zijn. Maar net die angsten en verlangens
zijn wat volwassenen vaak wel zoeken in literatuur. Zo’n volwassene weet dat de
gevoelens en het gedrag van mensen en het verloop van de dingen een kluwen
zijn, en wil verhalen gestuurd en verklaard zien door psychologische motieven.
‘Hm,’ zeggen
de recensent en de kinderpsychiater. ‘Slaan wij, o zo goedbedoelende
leesbevorderaars, kinderen dood met een teveel aan te psychologische, te
gevoelvolle kinderromans?’ Ze denken aan Bart Moeyaert, aan Martha Heesen, aan
Marjolijn Hof. Ze denken aan de prijzen die deze auteurs binnenhalen en dat die
prijzen zelden van kinderjury’s komen. En ze vinden dat volwassen oordeel
waardevol. Het woord jeugdliteratuur is ingewikkeld – met dat woordje ‘jeugd’
dat zich niet laat vangen en die ‘literatuur’ die al even veelzijdig en bij
tijden op het beladene af is – maar in die complexiteit zit veel schoonheid en
veel prettig schurende randjes. ‘Maar,’ voegen ze eraan toe, ‘laat ons een
beetje voorzichtig zijn.’ Het is best verleidelijk om in de verschillende
stappen in de evolutie die Appleyard beschrijft, telkens een verbetering te
zien. Lees: om neer te kijken op het puur meeslepende lezen. Om gerust een
middag te willen verlezen met een spannend verhaal, maar zo’n Martha Heesen
stiekem toch het allerhoogste te vinden. Om ja-ja-maar te zeggen als je nichtje
van zestien zich verliest in Een weeffout in onze sterren. Dat neigt zo
snel naar een stinkende vorm van respectloosheid. Of, zoals Edward van de
Vendel zei in zijn Woutertje Pieterselezing, ‘al die hartstocht [bij de ‘Hoe overleef
ik’-serie (Francine Oomen) en ‘De Grijze Jager’-boeken (John Flanagan)] is zo
werkelijk, zo wáár, dat het cynisch en zeer onprofessioneel zou zijn de waarde
ervan te relativeren.’ (www.woutertjepieterseprijs.nl)
Kinderen
ontmoeten volwassenen
In de beste kinderboeken,
meent Appleyard, komt dat wat kinderen willen en dat wat volwassenen willen
samen. De beste kinderboeken, zegt hij, zijn spannend maar niet te complex van
structuur, en worden voortgedreven door het verlangen van een personage –
hoe eenvoudig en elementair dat ook is. De Griffeljury vatte Appleyard onbewust
netjes samen toen ze Spinder (Querido 2012) van Simon van der Geest de
Gouden Griffel gaf: ‘Virtuoos geschreven, spannend, beklemmend, psychologisch
overtuigend – dit meesterwerk is het allemaal.’ Ook de tien- tot twaalfjarigen
in de Kinder- en Jeugdjury bekroonden Spinder. In hun commentaren zijn
net zo makkelijk echo’s van Appleyard te vinden. Iemand die schrijft dat Spinder
‘een heel spannend boek [is], ook een beetje triestig’, heeft het over plot en
gevoel. De commentaar ‘een boek over insecten die weg moeten, en een stomme
broer’ gaat over plot en psychologie. En de juryleden die ‘ik vind het een
superleuk boek, ik heb ook een stomme broer’, ‘ik zou Ward niet willen geweest
zijn!’ en ‘ik vind het wel erg voor Hidde dat Jeppe zo hard doorgaat’ zeggen,
identificeren zich met de hoofdpersonages. Een ander detail: er is een jurylid
dat het boek al ‘10 keer gelezen [heeft] omdat ik het super vind’, en hier en
daar wil iemand graag het vervolg lezen. Zie Appleyard: kinderen willen veel
van hetzelfde, ze willen het fijne gevoel dat ze bij een boek hebben telkens
opnieuw beleven. Simon van der Geest heeft – onbewust? – mooi begrepen wat
kinderen en volwassenen willen. Of nee: Simon van der Geest heeft gewoon en
inderdaad een van de beste kinderboeken geschreven.
De
dubbelbekroning van Spinder was reden tot feest – of minstens tot een
brede glimlach – bij veel volwassen leesbevorderaars, want zó vaak vallen die
twee niet samen. Appleyard heeft makkelijk praten met zijn beste kinderboeken.
In het eerste deel van dit essay vroegen de recensent en de kinderpsychiater
zich al af waarom volwassenen (zij het als auteurs of recensent of…) vaak zo’n
schroom hebben om de doelgroep recht in de ogen te kijken. Ze vragen het zich
opnieuw af. Is kwaliteitsvol maatwerk leveren net geen enorm grote kunst? Of
smaakt het woordje ‘maatwerk’ toch te vies in de monden van veel
auteur-kunstenaars? Horen we daar met z’n allen een zweem van functionaliteit
in en staat functionaliteit haaks op literatuur? Met Appleyard en andere
ontwikkelingspsychologen achter de kiezen, hebben die vragen een ietwat andere
kleur gekregen. Opnieuw grijpen de recensent en de kinderpsychiater naar Edward
van de Vendels Woutertje Pieterselezing uit 2012. Daarin pleitte hij vol vuur
voor een fierljeppen van de kant van de lezer naar die van de kunstenaar. ‘Is
er hier iemand bi?’ vroeg hij, en hij zette ‘een schijnwerper op het tussenland,
op de plekken waar er een geslaagd samengaan van literair en populair wordt
bereikt.’ Zijn besluit sluit naadloos aan bij wat er nu door de hoofden van de
recensent en de kinderpsychiater spookt: ‘Het gaat erom dat wij begrijpen wat
de aard van opgroeien is. Hoe spannend dat is, hoe vurig, maar ook eng en
levensgevaarlijk. Het gaat om het inzetten van plot, humor en herkenbare
setting naast onontkoombare taal en onderwerpen met een serieuze bodem.’ <br
/>
Behalve Spinder hebben de recensent en de
kinderpsychiater ook de Sofie-boeken van Edward van de Vendel zelf naast
zich liggen. De reeks begon in 2010 met Sofie en de pinguïns (Querido)
en is ondertussen met vier delen uitgegroeid tot net iets meer dan een
bescheiden reeks. Zei Appleyard dat kinderen herhaling en duidelijkheid willen,
en helden waar ze gemakkelijk mee kunnen meeleven, en zei Edward van de Vendel
in zijn lezing dat kinderen bovenal grappige en spannende boeken willen, dan
voegt Sofie de daad bij het woord. In elk boek beleeft ze – allemans
buurmeisje, niet te gecompliceerd, fijn herkenbaar – een nieuw avontuur. Beter
gezegd: elke keer onderzoekt ze iets nieuws. De ene keer zijn dat pinguïns, de
andere keer dolfijnen of vliegtuigen. Naast en tussen haar verhaal staan
cartooneske illustraties, absurde fotostrips en kantlijnen vol weetjes. Als
Appleyard stelt dat kinderen fictie en non-fictie als evenwaardige bron van
informatie gebruiken, dan speelt Edward van de Vendel hier slim op in door de
twee boudweg te combineren. En met succes: Sofie en de pinguïns is door
de Vlaamse én de Nederlandse Kinderjury bekroond, en weet ook volwassenen te
charmeren. Al is het nog de vraag of dat laatste zal blijven duren, want
volwassenen verkiezen originaliteit doorgaans boven herhaling. En dan heet zo’n
vierde Sofie in evenveel jaar tijd al snel uitmelken. Maar wat is er mis met
een naar volwassen normen kwalitatief concept dat kinderen geeft wat ze willen?
Of, terug naar Appleyard, dat kinderen geeft wat ze nodig hebben om zich te
ontwikkelen als lezer, als mens?
Inbreken in natuurlijk
leesgedrag?
Een lastige kwestie dringt zich op. Moet
je kinderen enkel geven wat ze willen? En wat als je ‘willen’ daarbij vertaalt
als ‘nodig hebben’? Als het leesgedrag samen met de ontwikkeling van een kind
evolueert, mag je dan als volwassene inbreken in die evolutie? Appleyard stelt
zich die vraag ook. Hij zegt ja en nee. Ja, volwassenen moeten kinderen
uitdagen. Lezen is geen biologisch proces dat zichzelf verder trekt, maar moet
gestimuleerd worden. Nee, omdat iemand dwingen tot iets waar hij niet klaar
voor is een averechts effect heeft. Kinderen die nog erg concreet denken, zegt
hij, kunnen meer hebben aan veertig serieboeken dan aan die ene prijswinnaar.
De honger naar het unieke en persoonlijke moet groeien. Soms gaat dat snel,
soms gaat dat traag. Appleyards ja en nee laten zich samenvatten in één devies:
volwassenen hebben de taak kinderen te begeleiden in hun ontwikkeling als
lezer. Ze moeten hen uitdagen. Maar die uitdaging moet op maat zijn van het
kind. Oftewel: lezen moet persoonlijk blijven. En persoonlijk is het tegendeel
van gemiddeld.
En dus vindt de ene elfjarige Het
ding en ik (Querido 2012) van Shaun Tan ‘megacool’, ‘keileuk’, ‘mooi’ en ‘heel
speciaal’, terwijl de andere – toegegeven, de meeste anderen – het ‘saai’
vinden. Veel Kinder- en Jeugdjuryleden vinden het niet spannend, geen echt
verhaal, veel te kort en dat het eigenlijk gewoon een kleuterboek is. Daarmee
is Het ding en ik zo’n stukje dat helemaal past in Appleyards puzzel.
Dat het ver van de top drie in de Kinder- en Jeugdjury zou blijven, was te
voorspellen en is uiteindelijk tamelijk eenvoudig te verklaren. Iemand vindt
een vreemd en atypisch ding, om er een thuis voor te zoeken in een
over-geïndustrialiseerde en over-geüniformeerde wereld. Ziet u de overdaad aan
adjectieven in die ene zin? ‘Iemand vindt een ding en zoekt er een thuis voor’
komt nog niet in de buurt van een deftige samenvatting. Hier spreken gevoel en
suggestie, het waarom in plaats van louter wat en dat. Het ding en ik is
zo’n boek waarin je lezend en kijkend je eigen weg moet zoeken. Het doet
ongeveer alles behalve de realiteit overzichtelijk en hanteerbaar maken. Het is
kortom alles wat de avonturenverhalen waar kinderen volgens Appleyard nood aan
hebben niet zijn.
Dit puzzelstukje mag dan wel
passen, het heeft ook een rafelig randje. De recensent en de kinderpsychiater
willen niet gezegd hebben dat de Kinder- en Jeugdjury zich op glad ijs, op té glad
ijs, begeeft als het kinderen tussen tien en twaalf Het ding en ik laat
lezen. Ze vinden dat Bart Moeyaert, Martha Heesen en Marjolijn Hof dan maar
niét aan kinderen aanbieden naar cynisme stinkt. Want lezen is ook proeven,
proberen en zoeken. Eén Kinder- en Jeugdjurylid schreef over Het ding en ik:
‘Ik denk wel dat er een betekenis achter zit. Anders zouden ze dit boek niet
bij de tien zetten die we moeten lezen.’ Dat jurylid heeft de deur op een kier
staan. Lezen is ook gedachten en ideeën binnen laten – veel gedachten en veel
ideeën. De ene verpietert zo’n gedachte, om welke reden dan ook. Omdat de dag
niet juist zit, omdat je denken nog even te concreet is. Maar evengoed schiet
zo’n gedachte vroeg of laat wortel.
Lezen is grillig,
zei Appleyard, en schema’s kunnen proberen te helpen. De recensent en de
kinderpsychiater zeggen: proberen betekent gelukkig ook niet-helemaal-lukken.
Lezen is prettig grillig en moet af en toe wringen. En zo sta je blij te kijken
als Dertien rennende hertjes (De Eenhoorn 2012) van Edward van de Vendel
op de tweede plaats eindigt in de Kinder- en Jeugdjury, tussen het veel
eenvoudigere, komisch-avontuurlijke Munkel Trog (Janet Foxley,
Lemniscaat 2012) en De grote konijnenreddingsactie (Katie Davies,
Gottmer 2012). Hertjes die uit een vaas komen springen, zijn best spannend,
maar het grootste avontuur zit ‘m in de moeilijke relatie tussen Maantje en
haar broer Raf. Want wat doe je met een broer die vuurwerk in zijn hoofd heeft
dat elk moment kan ontploffen? Dertien rennende hertjes is van een
psychologische fijnzinnigheid waar een acht- tot tienjarige nog niet aan toe
is. Correctie: zou zijn.
Verbeelding
De vraag was: wat
gebeurt er als jeugdliteratuur en lezer elkaar ontmoeten? Het meest omvattende
antwoord, het antwoord met de minste voetnoten, is misschien: de verbeelding
wordt in gang gezet. De recensent en de kinderpsychiater lazen hoe een lezer
vanuit die verbeelding de realiteit verwerkt, vormgeeft, interpreteert. Hoe
lezen een oefening in leven is, zo je wil. En ongeacht allerlei pogingen om een
en ander in een schema te gieten, pakt niemand die oefening op exact dezelfde
manier aan. Lezen is persoonlijk en relatief. Maar omdat het altijd verbeelden
is, is het ook universeel.
Het laatste woord geven de
recensent en de kinderpsychiater aan Shaun Tan. Omdat die niet binnen de
omheiningen van psychologen te houden is, omdat hij met zijn boeken vol bizarre
details en dito figuren toch iets algemeen menselijks aanraakt, omdat hij dwars
door en over doelgroepen en leeftijden heen de verbeelding aanspreekt. Bij dit
essay past geen beter besluit dan dat van Tans essay Picturebooks: Who are
they for?.
Bij literatuur gaat het erom de confrontatie aan te gaan met het nieuwe, het
onbekende, het vreemde, schrijft hij. En dat geldt net zozeer voor kinderen als
voor volwassenen. Zo’n confrontatie kan het begin zijn van iets nieuws. Het kan
iets waarvan je dacht dat je het kende een nieuwe betekenis geven, een nieuwe
kleur. Het breekt de veelheid en de rijkdom van de werkelijkheid open: ‘At it’s
most succesful, fiction offers us devices for interpreting reality and
imagining how many such interpretations might be possible.’ En tot slot citeert
hij Milan Kundera, die zegt dat we allemaal kinderen zijn omdat we voortdurend
nieuwe dingen tegenkomen die begrepen willen worden. En dat op zo’n moment een
geoefende verbeelding eigenlijk veel handiger is dan alle met zoveel zorg en
moeite opgedane kennis bij elkaar.
Bronnen
Appleyard, J.A. Becoming a reader: The experience of
fiction from childhood to adulthood. Cambridge University Press, 1994
Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse
Boek. Gouden Griffel voor Spinder van Simon van der Geest, 01.10.2013
http://web.cpnb.nl/cpnb/actueelbericht.vm?ab=468
Tan,
Shaun. Picture books: Who are they for?
http://www.shauntan.net/essay1.html
Van de Vendel,
Edward. Woutertje Pieterselezing: Is er hier iemand bi?, 01.03.2012
http://www.woutertjepieterseprijs.nl/WPP/2012/Lezing2012.asp
Verrijcken, Ward. The fault in our stars – Josh Boone,
17.06.2014 http://cobra.be/cm/cobra/film/1.2000994
www.kjv.be
deze pagina printen of opslaan