Begin november was de Italiaanse schrijfster en illustrator
Sara Fanelli in het land op uitnodiging van vzw Dedagen, die een tentoonstelling
opzette rond haar recentste illustratiewerk in Pinocchio van Carlo
Collodi. Sara Fanelli behoort als illustrator tot de internationale top. Zij
ontmoette hier Carll Cneut, topillustrator van eigen bodem. Sara en Carll
kennen elkaar en elkaars werk goed. Ze raakten in een boeiend gesprek over het
maken van prentenboeken. Prentenboeken die nooit uit zijn, zoals Carll ze graag
maakt, prentenboeken die steeds verschillende verhalen vertellen, zoals die van
Sara.
Sara:
In Groot-Brittannië, waar ik woon, realiseerde ik me voor het eerst dat
illustreren nooit alleen maar een persoonlijke interpretatie van een tekst is.
. Voor mij is het een expressie van een ontwikkeling die je al hebt vóór je
werk als illustrator. Ik hou er niet van wanneer het illustreren ingedeeld
wordt in stijlen. Een stijl is eigenlijk een oppervlakkig iets dat je boven je
verhaal zet. Ik denk dat het echt belangrijk is voor illustratoren, ook jonge
illustratoren, niet te denken dat het louter gaat om het ontdekken van een
stijl. Een persoonlijke illustratie is veel meer dan dat. En als mensen, mijn
uitgever of mijn publiek, verwachtingen gaan koesteren i.v.m. mijn stijl, dan
trek ik mij daar niets van aan.
Carll: Ja, maar je hebt toch wel een persoonlijke taal.
Sara: Een
persoonlijke taal, ja, maar illustreren is geen vast gegeven zoals een taal. Ik
ben ook altijd aan het ontwikkelen, illustreren is eigenlijk een soort
ontdekkingstocht doorheen mijn eigen werk. Als ik een boek maak, ontdek ik gewoonlijk
iets door te tekenen of te experimenteren. Daar ga ik dan later, in een volgend
boek, op verder. Natuurlijk staat dat
niet los van wat ik voordien gedaan heb, maar het belangrijkste is altijd de
volgende stap die ik zal zetten. Ik probeer wat ik voordien gedaan heb, niet op
mij te laten wegen. Hoe sta jij daar tegenover?
Carll: Ik worstel ermee. Toen ik in het
begin boeken maakte, had ik geen verwachtingen. En niemand anders had
verwachtingen. Maar momenteel hangen er zo veel dingen van af. Ik kijk met
heimwee terug naar mijn begindagen toen het een louter persoonlijke
ontwikkeling was, ik had geen enkel idee hoe de dingen zouden verlopen. Nu, 10
jaar later, heb ik wel verwachtingen. Het moet een goed boek zijn. Voor mezelf
in de eerste plaats nog steeds, maar liefst ook voor anderen. Ik wil het graag
in verschillende talen zien verschijnen enz. Onze situatie in Groot-Brittannië
is ook erg verschillend natuurlijk. Jij hebt als prentenboekenmaker een
speciale positie in Groot-Brittannië. Als ik een boek maak voor een Engelse
uitgeverij dan is dat voor hen vooral vanwege een economisch motief en die
economische benadering vervlakt mijn werk daar. Daarom heb ik ook snel
afgehaakt. Al heb ik er wel erg veel van geleerd en een hoop Engelse vrienden
aan overgehouden. Jouw positie bij Walker Books is in Groot-Brittannië zeer
uitzonderlijk. Je geeft prestige aan het huis. Om jou te mogen uitgeven laten
ze zelfs alle economische overwegingen vallen. Dat is daar een vrij unieke
situatie volgens mij. Een beetje Vlaams, eigenlijk. Liefde voor jouw boeken
primeert.
Sara: Dat valt nog af te wachten! Even
kijken of ze mijn volgende boek willen publiceren. Neen, wat ik denk is dat ze
een aparte houding aannemen tegenover illustratiewerk in het algemeen, in
Groot-Brittannië maar ook hier, geloof ik. Het is een erg visueel visitekaartje
voor de uitgeverij. Zeker wanneer het
werk een persoonlijke signatuur heeft, en dat is ook bij jou onmiskenbaar het geval.
Carll: Van mijn
Belgische uitgever krijg ik absolute vrijheid, in Groot-Brittannië ligt dat
anders. Ik kijk er daarom niet echt meer naar uit om in Groot-Brittannië of
Amerika te werken. Ze beloven wel een volledige vrijheid, maar het blijkt toch
altijd een ander soort vrijheid te zijn dan hier. En dat heeft hoe dan ook
invloed op mijn werk. Het heeft vier boeken en een aantal aangepaste
vertalingen geduurd vooraleer ik daar achter ben gekomen. Ik heb net een boek
voor de Verenigde Staten afgewerkt, City lullaby, bij Clarion Books, en
hoewel ze me volledige artistieke vrijheid beloofden, zitten er zo’n dertig
mensen mee te kijken, die zich bemoeien en commentaar geven. Je bent wel niet
verplicht om op hun opmerkingen in te gaan, maar het maakt het wel erg moeilijk
om je vrij te voelen. Bij City lullaby heb ik mijn zin doorgedreven,
maar ze hebben hier en daar wat digitale aanpassingen gemaakt zonder mijn
medeweten. Maar het zet natuurlijk de Amerikaanse deur op een kier om ook mijn
Vlaamse boeken daar op de markt te krijgen. Ook de ervaring die ik een aantal
jaren geleden met Walker Books had, was nogal absurd. Ik ging naar Londen, liet
mijn tekeningen zien en werd dan naar een zolder gestuurd om ze te veranderen.
Ik was drie dagen in Londen en moest constant tekeningen aanpassen op de
zolder, in een kleine studio. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt. Nu ja, het
was in mijn beginjaren, nu ben ik ouder en zelfzekerder, en zou ik
waarschijnlijk anders reageren. Rebelleren!
Sara:
Eigenlijk is het behoorlijk saai wat ze doen in Engeland.
Carll: Daarom bekleed jij zo’n
uitzonderlijke positie in Groot-Brittannië met wat je doet.
Sara: En daarom denk ik altijd dat ik
het misschien niet zal kunnen blijven doen! Want die commentaren van de uitgever,
ook al ga ik er niet op in, is toch iets dat hoe dan ook in mijn achterhoofd
zit. Soms wordt het ook erg specifiek,
zoals het feit dat ik gebruikmaak van collage. Voor Britten zijn collages niet
echt natuurlijk, het is meer een aanpak van het vasteland. Het is eigenlijk
grappig dat ik gedurende verschillende jaren telkens opnieuw hetzelfde probleem
had. Ik gebruik voor een gezicht bv. graag uitgeknipte ogen. Voor kinderen is
dat iets zeer gemakkelijks en natuurlijks, dat ondervond ik telkens wanneer ik workshops
met kinderen deed. Maar uitgevers denken al snel dat het te ingewikkeld is voor
een kind. Ik moest hen telkens weer overtuigen dat het oké was. Zo gebruikte ik
in een bepaalde periode ook graag woorden uit verschillende talen [bv. in Wolf
en Op reis in dromenland resp. Querido, 1997, 1999]. Dat was slechts een
detail in de illustratie en had dus geen invloed op het verhaal. Dat is gewoon een van die dingen die een kind
kan ontdekken in een prent. Mogelijk heeft het er niet meteen iets aan, maar het
kan die prenten later wel herontdekken en wellicht beter begrijpen. Ik vond dat
het een toegevoegde waarde had, maar de uitgevers aarzelden altijd. Ik probeer
me tegen dat soort bemoeienissen te verzetten, maar na een achttal boeken had
ik er de energie niet meer voor. Ik besloot een pauze in te lassen en een ander
soorten boeken te maken. Omdat je er niet doorlopend kan blijven tegen vechten
en ook omdat de druk vaak zeer subtiel is. Als je jezelf niet wil wegcijferen,
moet je telkens weer onderhandelen. Nu heb ik daar opnieuw de energie voor en
dat is ook nodig, want ik weet dat elk boek opnieuw een gevecht is. Wanneer
ik redactioneel illustratiewerk doet,
voor kranten en tijdschriften, accepteer ik veel gemakkelijker kritiek, dan heb
ik er geen moeite mee om compromissen te sluiten.
Carll: Ik heb geprobeerd mijn weg te
vinden in illustratiewerk voor redacties en ik heb een paar opdrachten gedaan,
maar ik kon niet omgaan met de stress en de verwachtingen. Ik begon te werken voor ‘The New York Times’
en dat hele gedoe met scans en schetsen en commentaar vond ik zeer stresserend.
Ook met het feit dat ze constant de grootte van mijn illustraties veranderden,
afhankelijk van het artikel en omwille van de lay-out had ik het moeilijk. En dan werd de publicatie weer uitgesteld
omdat er iets belangrijks tussenkwam… Het is ook zoveel moeilijker om jezelf te
blijven in zulke redactionele opdrachten. Ik ben veel meer een boekenman.
Carll: Voor
mijzelf vind ik het noodzakelijk om verschillende lagen in een prent aan te
brengen, zodat ze op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Maar ik
denk niet dat het een algemene voorwaarde is. Is dat voor jou ook zo?
Sara: Ik
denk dat het samenhangt met wat een boek interessant maakt. Als je iets goed
probeert te doen, dan zal je die verschillende betekenislagen sowieso hebben.
Op mijn website staat het motto: “De waarheid is zelden puur en nooit
eenvoudig”. Wanneer je dat voor ogen houdt, kan je niet anders dan verschillende
betekenislagen creëren. Het is zoiets
als mythologieën. Ik hou erg van mythologieën, waarbij dezelfde verhalen
telkens anders verteld worden. Waar in het ene mythe een personage een
fundamentele rol speelt, is hij in een andere versie dood, of speelt hij een
andere rol. Daar gaat het mij om, bij wat in wezen hetzelfde is, de zaken op
verschillende manieren benaderen.
Carll: Dat aanbrengen van betekenislagen doe ik zonder
erbij na te denken. Ik heb dat nodig. Ik denk daarbij niet aan kinderen en hoe
zij die betekenislagen dan zouden zien. Het is iets waar ik zelf plezier aan
beleef, het is een deel van mijn stijl om her en der kleine verhaaltjes toe te
voegen, of dingen weg te laten. Zo kan de lezer zelf het verhaal aanvullen of
zelfs een ander verhaal vertellen. Wie die lezer is, of welke leeftijd hij
heeft, daar denk ik niet over na. Ik kan niet werken in functie van de mensen
voor wie het boek bestemd is. Ik merk wel dat ik tijdens mijn vele
workshops met kinderen, dingen van hen oppik, en die later gebruik in mijn
boeken. Ergens hebben ze dus wel een invloed, maar ik begin niet te werken aan
een boek met de idee: dit is een boek voor drie- of voor zesjarigen. De
leeftijdscategorie waarvoor het boek bestemd is, hangt vooral van de tekst af,
wat mij betreft. De tekst neemt me ergens mee naartoe. Dat gebeurt onbewust,
het komt gewoon automatisch naargelang van het onderwerp. Zo is O monster
eet me niet op (De Leeswelp 2006, p. 255) een simpel,
ongecompliceerd kinderverhaal, zodat ik bij het illustreren automatisch aan
andere dingen denk dan bij bv. Mijnheer Ferdinand (De Leeswelp
2003, p. 195), dat een filosofisch verhaal is en eigenlijk een erg volwassen
boek, ook al wordt het door de uitgever aangeboden voor kinderen vanaf een jaar
of zes. Maar ik wil niet dat het een rationeel iets wordt, een prent moet een
emotioneel iets zijn. Nu ben ik een veel betere tekenaar, maar in mijn
beginjaren moesten de lezers de emoties zelf invullen, want mijn personages hadden geen expressie.
Dat vind ik erg interessant en wanneer ik workshops geef met kinderen, merk ik
dat ze daar gemakkelijk in meegaan. Ik
ben er echt van overtuigd dat elk boek zijn publiek vindt, althans toch bijna
elk boek, los van de leeftijdsgroep die de uitgever op het oog heeft.
Sara: Wanneer ik een boek maak, moet ik
mij kunnen inbeelden wat het uiteindelijke resultaat zal worden. En in die
wereld wil ik stappen, proberen hem verenigbaar te maken met de feitelijke
wereld. Speelsheid is daarbij belangrijk, want als je speelt, raak je betrokken
en heb je emoties. Je leert ook dingen door te spelen, dus voor mij is dat de
beste parallel. Je moet er een goed gevoel bij hebben. In Groot-Brittannië
wordt er heel veel betekenis in boeken gestopt. Daarentegen in Frankrijk of
elders in Europa is dat heel anders, daar zijn emoties belangrijker. Het is
bijna poëzie. Ik denk echt dat het geweldig is als je beide kan bereiken, een
prentenboek met gelaagde betekenis én emotie. Ik vind het wel gevaarlijk om te
zeggen dat elk boek iets specifieks moet communiceren.
Carll:
Word jij emotioneel als je werkt? Ik heb bv. de hele tijd een grijns op mijn
gezicht als het een leuk verhaal is en toen ik Dulle Griet (De
Leeswelp 2005, p. 112) maakte, was ik doorlopend knorrig.
Sara: Ik
denk niet dat ik echt zit te grijnzen, maar ik denk dat er wel een plaats
binnenin me is die blij is. Maar uiterlijk niet, ik wou dat het wel zo was.
Carll: In
veel prentenboeken zijn illustraties gewoon een vertaling zijn van wat in de
tekst wordt gezegd. Maar jij brengt in je persoonlijk werk een mooi evenwicht
aan tussen tekst en prenten. Je zorgt dat ze elkaar aanvullen en
versterken. Je neemt een zekere afstand
en speelt met de kloof tussen het verhaal in de tekst en wat de tekst niet
vertelt.
Sara:
Ja, dat is cruciaal. Waarom zou je ook dingen gaan herhalen die reeds in de
tekst staan? Toen ik nog studeerde, was Quentin Blake een van mijn leraars en
hij benadrukte dat sterk. Het beste aan je eigen teksten schrijven is dat je
probeert een tekst te schrijven over dingen die je echt wil tekenen en waar je
illustraties over wil maken, zoals met Dear diary (Walker Books, 2000 —
niet vertaald) en De kaart van alles (Querido, 1995). Ik hou erg van de
look van oude schriften en labels dus probeerde ik een manier te vinden om deze
visuele referenties in een verhaal te gieten. Dat werd dan de vorm van een
dagboek. Bij De kaart van alles was ik kaarten aan het tekenen van mijn
thuis in Italië toen ik een schilderij van Jean-Michel Basquiat zag. Ik bedacht
dat ik dat wou gebruiken om een boek te creëren. Dat is het voordeel wanneer je
je eigen verhalen schrijft.
Carll: Ik vind
het erg beperkend om zelf teksten te schrijven. Ik mis de vrijheid om in mijn
prenten opnieuw te interpreteren wat ik zelf geschreven heb. Maar ik heb nog
maar één boek zelf geschreven, Het ongelooflijk liefdesverhaal van Heer Morf,
en waarschijnlijk daarbij de vergissing gemaakt het aanvankelijk uit te brengen
bij een Engelse uitgever. Ik stond toen onder heel wat druk van de uitgever en
dat had een grote invloed op de illustraties. Ik voelde me niet vrij genoeg om
een andere interpretatie te geven aan de tekst die ik zelf geschreven had. Ik
denk dat ik daar toen een trauma heb opgelopen. Mocht ik in zee zijn gegaan met
een Belgische of Franse uitgever, zou ik waarschijnlijk het hele proces beter
ervaren hebben. Nu schrikt het me alleen maar af. Vind jij dat de illustraties
en de tekst even sterk moet zijn om een boek te laten slagen?
Sara: Ik denk
dat het de voorkeur wegdraagt, maar of het echt noodzakelijk is...? Als bv. de
prenten erg goed zijn, maar de tekst nogal onopvallend, dan kunnen de prenten
een boek op zich vormen. Het is gevaarlijk om
zo te redeneren natuurlijk, maar toch. Van zodra je beelden aan een
tekst toevoegt, wordt de tekst op een bepaalde manier overweldigd door die
beelden. Ik was eerst geneigd om te zeggen dat ze beide even sterk moeten zijn,
maar als ik erover nadenk… Het zou misschien een onevenwichtig boek zijn, maar
het zou wel werken, denk ik. Ik vind dat een prettige gedachte trouwens, dat
iets dat niet helemaal in balans is, toch kan werken. Ik meen mij ook te
herinneren iets gelezen of gezien te hebben over een tekst waarbij de
illustraties een compleet ander verhaal vertelden.
Carll:
Ik heb ooit met Dulle Griet (De Leeswelp 2005, p. 112) een boek gemaakt
waarin ik een totaal ander verhaal vertel dan dat in de tekst. Maar ik denk dat
je het op verschillende manieren kan lezen. Als je niet goed oplet, denk je dat
de illustraties bij het verhaal horen, maar wie echt aandachtig is, merkt dat
ik op een bepaald moment van de tekst afwijk. Het boek kreeg veel bijval van de
critici, ook in andere landen, wat mij wel verraste. Ook het publiek reageerde
veel. Ik heb nog nooit zoveel reacties gekregen als over dat boek. Iedereen
begreep dat er iets gebeurde in het boek, dat er een hiaat was tussen tekst en
beeld, maar niet iedereen kon er de vinger opleggen. Dus moest ik ze vaak een
beetje helpen. Ik denk niet dat kinderen van zes à zeven jaar de discrepantie
zien, laat staan begrijpen, hoewel dat ik het natuurlijk niet weet. Maar ze
houden wel van de illustraties. Kinderen moeten dat ook niet zien, ze kunnen
het boek op een andere manier lezen.
Sara: Dat vind
ik echt interessant, want al deze dingen zijn waarschijnlijk zaken die in de
Angelsaksische uitgeverswereld de dertig koppen tellende commissie echt
afschrikken. Maar dit soort reacties is geweldig. Dat krijg je nooit als je
iedereen probeert te behagen.
Carll: Wat een tekst voor mij interessant maakt, heeft
altijd met deze drie vragen te maken: heb ik visuele voorstellingen wanneer ik
het verhaal lees? Krijg ik er bepaalde emoties bij? Is het verhaal goed
geschreven? Misschien moet ik dit niet vertellen, maar het feit dat het verhaal
goed geschreven is, komt effectief pas op de derde plaats. Je hebt tenslotte
nog een redacteur die de tekst naar een hoger niveau kan tillen. Dus visueel,
dan emotioneel — en met emotioneel bedoel ik ook ‘is het een goed verhaal?’ —,
dan is het een (technisch) goed geschreven verhaal. En daarna komt ook nog de
vraag of de schrijver sympathiek is. Want ik wil de mensen met wie ik samenwerk
kennen. Ik moet voelen dat het een aardige man of vrouw is, maar ik moet ook
voelen dat ze de illustrator vertrouwen. Ik denk niet dat ik een boek zou
kunnen maken met andere auteurs. Jij?
Sara: In Groot-Brittannië houden ze auteurs en
illustratoren graag gescheiden.
Carll: Ja, ik heb dat ondervonden. Toen ik City
lullaby maakte, mocht ik niet met de schrijver praten. Maar ik heb dat
uiteindelijk toch gedaan, zij het zonder medeweten van de uitgever, want ik
vind die gesprekken cruciaal vooraleer ik aan een boek begin. Een goed boek
heeft een goed begrip nodig tussen schrijver en illustrator volgens mij. Hier
in het kleine Vlaanderen is de ontmoeting des te belangrijker. Je kent iedereen en je moet echt het gevoel
krijgen dat een schrijver je zijn tekst geeft,
dat je die vrij mag interpreteren. Ik haat het wanneer ik verhalen krijg
en er op het einde van elke zin staat wat er precies geïllustreerd moet worden.
Dan wil ik niet eens meer, want op het einde zal een van ons twee toch
teleurgesteld worden.
Sara: Het is wel grappig want je wil niet dat de auteur zich
mengt, maar je wil hem wel ontmoeten.
Carll: Ik wil de schrijver ontmoeten, want ik wil
er zeker van zijn dat ze mijn werk genoeg vertrouwen om me totale vrijheid te
geven.
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswelp 2007
deze pagina printen of opslaan