4+ - Thé Tjong-Khing
illustreert de laatste jaren wel vaker sprookjes, met name voor de bundels van
Henri van Daele die bij Davidsfonds/Infodok verschenen. Eerder maakte hij ook
al prenten bij de sprookjesbewerkingen van de Nederlander Jacques Vriens.
Volgens de achterflap van De sprookjesverteller gaat er met dit boek "een
grote wens van Khing in vervulling" ? nl. de wens om de sprookjes niet
alleen te illustreren, maar ook te herschrijven, zodat ze geschikt zijn om voor
te lezen aan kleuters.
De keuze van verhalen in De sprookjesverteller is niet
meteen verrassend. Het zijn vooral de klassiekers die herverteld worden. De
meeste zijn Grimmsprookjes als 'Sneeuwwitje', 'Doornroosje', 'Roodkapje', 'De
kikkerprins', 'Hans en Grietje' en 'Vrouw Holle';
Charles Perrault en Hans Christian Andersen komen kort aan bod met
respectievelijk 'Assepoester' en 'Klein Duimpje' en 'De nieuwe kleren van de
keizer'. 'De gouden gans' en 'Koning Lijsterbaard' vormen iets minder typische
aanvullingen, terwijl andere klassiekers als 'De schone en het beest',
'Raponsje' en 'Repelsteeltje' ontbreken. Dat er naar de auteurs en verzamelaars
van de bronteksten nergens in het boek verwezen wordt, is niet helemaal netjes.
Als we het sprookje van
'Sneeuwwitje' als casus nemen, blijkt dat Thé Tjong-Khing inderdaad sterk
ingrijpt in de vertelstijl, zeker als je zijn bewerking vergelijkt met de
Grimm-versie uit 1857. Indirecte rede wordt vervangen door dialogen, uitroepen
moeten de vertelde tekst nog verder verlevendigen. "Au!" roept de
moeder van Sneeuwwitje wanneer ze zich bij het borduren prikt,
"hahahaha" lacht de stiefmoeder wanneer Sneeuwwitje dood neervalt, en
"hoera!" klinkt het wanneer de dwergen ontdekken dat ze nog leeft.
Daarnaast worden ook de jonge luisteraars direct aangesproken, met zinnetjes
als "En wat denk je?", "dat snap je" en "weet je wat
de jager toen deed?" Daar waar de tekst van Grimm vooral een zakelijke
beschrijving geeft, voegt Khing ook al een moreel oordeel toe. Over het plan
met de jager zegt de verteller: "En ze bedacht toen iets heel
slechts." Zulke aanpassingen zorgen er inderdaad voor dat het sprookje wat
vlotter voorleest en hedendaagser gaat klinken, maar niet alle wijzigingen zijn
een aanwinst, en de toon wordt bij momenten toch al te belerend en kinderachtig.
"Ja, wat wil je, als je zo hard over zeven bergen hebt gerend!" voegt
de verteller toe aan de beschrijving van Sneeuwwitjes vermoeidheid. En wanneer
het oude vrouwtje Sneeuwwitje gedood heeft, vindt de verteller het nog nodig om
toe te voegen dat zij "natuurlijk" de boze koningin was.
Van de plot wijkt Khing veel
minder af, al is het verhaal, zoals in de meeste bewerkingen, wel sterk
ingekort. Het wurglint en de vergiftigde kam ontbreken, en de rol van de
dwergen is hier nog beperkter dan bij Grimm (en helemaal minimaal als je met
Disney vergelijkt). Opvallend is dat Khing nauwelijks aanpassingen doet om de
gruwel te verzachten. De koningin eist nog steeds het hart van Sneeuwwitje ?
dat de jager vervangt door het hart van een wild zwijn. Typisch in dit soort
bewerkingen is de andere invulling van de straf voor de stiefmoeder: ze valt
bij Khing wel dood neer, maar in tegenstelling tot bij Grimm hebben Sneeuwwitje
en de prins geen hand in haar straf. Bij Grimm moest de oude koningin op het
trouwfeest van het jonge koppel in roodgloeiende schoentjes dansen tot ze er
dood bij neer viel. Wie die straf precies oplegt, is niet duidelijk. Wel is
zeker dat Sneeuwwitje niets doet om de dood van haar stiefmoeder te voorkomen.
Bij Khing heeft ze er helemaal niks mee te maken en komt er op haar perfectie
dus geen enkele smet.
In zijn geheel beschouwd blijkt
Khing toch sterker in het illustreren dan in het vertellen van sprookjes.
Knappe composities en originele invalshoeken wisselen elkaar af, en bij weinig
illustraties heb je het gevoel dat Khing in de clichés van de typische
sprookjesillustraties trapt, die vaak nauwelijks van elkaar te onderscheiden
zijn. Een leuk detail is dat zijn illustraties over de verschillende
sprookjesboeken heen één geheel vormen, maar dat hij de lezer telkens andere
scènes of invalshoeken biedt. Zo ontstaat de mogelijkheid om de titels naast
elkaar te leggen en het verhaal in beelden te reconstrueren.
In zijn illustraties vindt Thé Tjong-Khing het bovendien
niet nodig om aanpassingen te doen die aansluiten bij een meer typische
kleuterstijl. Zo ligt zijn Sneeuwwitje lijkbleek in haar glazen kist: een
contrast met sommige andere sprookjesboeken, waar ze er even gezond en fris
uitziet als toen ze nog in leven was. De koninklijke figuren en de architectuur
van het paleis sluiten aan bij de renaissancestijl van de Engelse Elizabeth I.
Ook de dwergen en hun huisje zijn niet verkleuterd in Disneystijl: ze zijn
opvallend sober en de dwergen hebben geen individuele persoonlijkheid.
Bijzonder knap is ook de eerste illustratie van de keizer uit het sprookje van
Andersen. Deze ijdele figuur wordt getoond in een gang van spiegels: een knap
staaltje compositiekunst. Ook bijzonder origineel is Khings versie van het
paleis van Doornroosje, dat er overgroeid met doornstruiken uitziet als een
gigantische pudding. Als de prins langs is geweest, heeft die struik zich
opengevouwen als een krop sla waar in het midden het kasteel weer te zien is.
Het is dan ook vooral dankzij de illustraties dat dit boek zich onderscheidt
van andere sprookjesboeken, voor kleuters én voor oudere lezers.
Thé
Tjong-Khing: De sprookjesverteller, Gottmer, Haarlem 2007, 112 p. : ill. ISBN
9789025742256. Distributie L&M Books
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswelp 2007
deze pagina printen of opslaan