Modernisme en postmodernisme hebben op de
hedendaagse literatuur voor volwassenen een onmiskenbare stempel gedrukt. Aan
het einde van de 19de eeuw moest de realistische roman plaats ruimen voor de
moderne literatuur, waar meer ruimte was voor onzekerheid en experiment en waar
er met de literaire conventies wel eens een loopje genomen werd. Lange tijd
werd jeugdliteratuur enkel beschouwd als een middel om voor kinderen en
jongeren de maatschappij te bevestigen en verduidelijken. Daardoor waren
modernistische kenmerken in dit genre bij voorbaat uitgesloten: men vond nl.
dat het weinig zin had de maatschappij te deconstrueren voordat kinderen haar
konden structureren. Deze opvatting vraagt om nuancering.
Jonge lezers kunnen best met modernistische kenmerken
omgaan, het betekent voor hen een boeiend avontuur om literatuur vanuit een
ander standpunt te bekijken. Wanneer men de jeugdliteratuur van de 20ste eeuw
aan een vergelijkend onderzoek onderwerpt, ziet men een duidelijke toename van
(post)modernistische invloeden. Een interessant voorbeeld hiervan is het werk
van Guus Kuijer. Wanneer we zijn Madeliefboeken uit de jaren ’80 met zijn
recentere Polleke-romans vergelijken, wordt duidelijk hoe modernistische
invloeden de jeugdliteratuur kunnen verrijken.
Vertelstructuur
In de modernistische roman is de structuur van de vertelling er niet op
afgestemd om de lezer zo goed mogelijk te begeleiden. In tegenstelling tot in
de realistische roman houdt de verteller zich niet altijd aan de chronologie
van het verhaal en zorgt hij ook niet voor een duidelijk gestructureerde
ordening, zodat de lezer een eigen inbreng moet doen om het verhaal te kunnen
begrijpen. De vertelstructuur van de Madeliefboeken is nog heel duidelijk en
vraagt weinig inzicht. Het verhaal wordt verteld door de derde persoon, die
alle overgangen netjes aangeeft. Bovendien is het boek extreem duidelijk
gestructureerd in korte hoofdstukjes van enkele pagina’s, met telkens één
tekening erbij, die goed aansluit op de inhoud van het hoofdstuk. Ideaal voor
korte voorleesmomenten.
De verteller van Voor altijd samen, amen, Het is
fijn om er te zijn en Het geluk komt als de donder is een ikpersoon:
Polleke. Het verhaal wordt verteld in de tegenwoordige tijd, maar wordt voortdurend
onderbroken, o.a. door flashbacks. Meestal wordt duidelijk gemaakt dat het om
een terugblik gaat, op andere momenten worden de overgangen niet duidelijk door
Polleke aangegeven en moet de lezer zelf inzien wanneer het verhaal een sprong
in de tijd maakt. Doordat de verteller niet meer duidelijk structuur schept,
wordt in het modernisme gebruikgemaakt van andere structurerende middelen,
zoals leidmotieven en herhalingen. Die vind je in Voor altijd samen amen duidelijk
terug. De titel bv. is een zin die Polleke op verschillende cruciale plaatsen
in het boek gebruikt. Ook de gedachte dat Polleke graag heeft dat haar vader
haar “mijn Polleke” noemt, komt meermaals voor.
Taalcrisis
Polleke
heeft zoveel problemen dat ze zich vaak niet meer weet uit te drukken: “Soms
ben ik opeens alle woorden kwijt. Ik zoek in mijn hoofd, maar ik vind er geen
één. Het is een soort woestijn met alleen maar zaad en geen enkel plantje”.
Polleke heeft hier het middel geformuleerd dat modernisten aan het begin van de
20ste eeuw als een mogelijke oplossing van de taalcrisis zagen: de vergelijking
of metafoor. Bij haar grootouders vindt Polleke nog een andere manier om
zich te uiten: bidden. Aanvankelijk weet Polleke niet hoe het moet, maar na een
tijdje begint ze bij moeilijke situaties zelf in gebedjes te spreken: “Ik dacht
aan de boerderij van opa en oma […] en aan God. En plotseling waren er weer
woorden. Laat Spiek alsjeblieft begrijpen wat ik ga zeggen. Amen”.
Literatuur als construct
Het
modernistische verhaal wordt voorgesteld als een duidelijk construct van een
verteller: de lezer krijgt nooit de indruk dat het om een weergave van de
realiteit gaat (wat in de realistische roman wel het geval is). Ook in dit
opzicht is Voor altijd samen, amen een modern jeugdboek. Zo wordt boven
elk hoofdstuk de inhoud van wat komt in enkele woorden samengevat, bv.: “Eerste
hoofdstuk over dat Mimoen het met mij uitmaakt, omdat ik dichter ben”. Wat
hierbij opvalt, is dat zowel de titels als het verhaal in de tegenwoordige tijd
staan. Blijkbaar kiest Polleke bij het vertellen bewust voor de tegenwoordige
tijd: de titels geven aan dat ze al weet wat er gebeurd is. Een andere
mogelijkheid is dat Polleke de titels later toegevoegd heeft, wat opnieuw wijst
op een bewust geconstrueerd verhaal. Verder wordt het verhaal een aantal keer
onderbroken door gedichtjes van Polleke, die door een tekening omkaderd in de
tekst staan. De prenten zijn niet echt een verduidelijking, zoals in de
Madeliefboeken, maar gebruiken eerder triviale elementen uit de tekst om daar
een omkadering voor de gedichtjes uit te maken. Het boek lijkt soms een
collage. Bovendien komen door enkele geïntegreerde briefjes ook de andere
personages aan het woord, zodat de lezer een genuanceerder beeld van Pollekes
situatie krijgt.
Polleke stelt zichzelf geenszins voor als een alwetende, autoritaire
verteller. Ze maakt geregeld fouten, bv. in haar taalgebruik, en zegt vaak
dingen waarvan de lezer voelt dat ze het niet meent. Hierdoor ontstaat een
ironische afstand: de jonge lezer kent Polleke soms beter dan dat ze zichzelf
kent. Er is hier duidelijk een evolutie in de modernistische richting ten
opzichte van de Madeliefboeken merkbaar. Daarin is veel minder sprake van de collagestructuur
van Voor altijd samen, amen. In Grote mensen, daar kan je beter soep
van koken wordt het verhaal op geen enkel moment onderbroken door
gedichtjes of tekeningen. De tekeningen zijn niet geïntegreerd in de tekst en
dienen vooral ter verduidelijking. Verder komen er brieven in voor maar die
staan telkens in een apart hoofdstuk en vormen geen geheel met de rest van de
tekst. De lezer heeft veel minder de indruk dat het hier om een construct van
een verteller gaat.
Interpretatiemogelijkheden
Zoals reeds gezegd, stappen in het modernisme veel auteurs ervan
af om hun lezers voortdurend over alles in te lichten. Er wordt van de lezer
verwacht dat hij een eigen inbreng doet om het verhaal te begrijpen. Ook bij
jeugdboeken wordt dit principe toegepast, door niet alle interpretatiemogelijkheden
op voorhand in te vullen, maar door de kinderen zelf te laten zoeken wat de
betekenis van bepaalde passages voor hen inhoudt. In de Madeliefboeken wordt
dat principe al af en toe gebruikt, bv. wanneer Madelief met haar oppas
Mieke een chique taverne bezoekt. Om de één of andere, niet genoemde reden wil
de ober hen niet bedienen. De lezer voelt aan dat Mieke een volkse vrouw is en
dat de ober op haar neerkijkt, maar dit wordt niet duidelijk uitgelegd, en is
voor andere interpretaties vatbaar.
In Voor altijd samen, amen moet de lezer nog meer
meedenken om het verhaal te kunnen begrijpen: echte antwoorden ontbreken vaak
of staan elders in het boek. Lezers moeten heel aandachtig zijn om de oplossing
van bepaalde raadseltjes te achterhalen. Een goed voorbeeld is een vraag die
Polleke zichzelf stelt, maar waar ze het antwoord niet meer op vindt: “En als
jullie niet uitkijken, ga ik oeps! zomaar dood. (Wie zei er ook weer oeps !?)”.
Hier kent de alerte lezer de oplossing, de vraag slaat terug op een passage van
enkele pagina’s eerder. De uitspraak is volledig uit zijn context gehaald, maar
het taalgebruik van Mimoens moeder blijft herkenbaar.
Het
kindbeeld in het werk van Guus Kuijer
Het kindbeeld dat Guus
Kuijer voorstelt in de Madeliefboeken, werd door hem zelf theoretisch
onderbouwd in Het geminachte kind (1980). Met dit werk wil hij reageren
tegen het “verlichte kindbeeld” waarin de jeugd uitsluitend gezien wordt als
het stadium voor de volwassenheid, als een fase die zo snel mogelijk door
opvoeding overwonnen moet worden. Kuijer pleit voor een “romantisch kindbeeld”
waarin het kind gezien wordt als een puur, onschuldig wezen met een waarde op
zich, dat zich indien gewenst in een eigen wereld moet kunnen terugtrekken.
Bovendien integreert Kuijer elementen van het moderne, geëmancipeerde kind. In
de Madeliefboeken wordt geregeld kritiek geuit op het verlichte kindbeeld. Zo
heeft Madelief geen zin om het ideaal van de verlichting, de rationele
volwassenheid, te bereiken. De kinderen voelen zich veel beter in hun eigen
wereldje want daar kunnen ze spelen en hun fantasie de vrije loop laten. Waar
Kuijer zeker gelijk in heeft, en wat ook past in de romantische (en de moderne)
visie op het kind, is dat het kind recht heeft op een eigen identiteit en de
kindertijd niet mag gezien worden als voorfase van de volwassenheid. Dat
kinderen niet altijd serieus genomen worden, blijkt duidelijk uit de
Madeliefboeken. Volwassenen proberen kinderen te betuttelen, alsof ze niet in
staat zouden zijn hun mening te formuleren. Misschien voelen kinderen zich
daarom vaak beter op hun plaats bij de grootouders: die maken wel tijd en
luisteren echt. Opvallend is dat de houding van de kinderen tegenover kleinere
kinderen soms extreem negatief is. Madelief denkt vaak denigrerend over kleine
kinderen: “Het is nog maar een peutertje”. Blijkbaar nemen de kinderen zelf
graag de minachtende, “verlichte” houding van de ouders over, wanneer zij zichzelf
superieur wanen.
Het geminachte kind en de
Madeliefboeken passen ook gedeeltelijk in de visie van de meeste kinderboeken
in de periode van 1968 tot 1989: de “modernistische periode” van de
jeugdliteratuur. Deze periode ziet de geboorte van het “geëmancipeerde kind”
het kind dat niet zozeer in een geïsoleerde omgeving leeft (in tegenstelling
tot het romantische kind), maar dat weet
wat in de wereld te koop is en dat graag met zijn omgeving in dialoog treedt.
Tegelijkertijd wordt het moderne kind geconfronteerd met een grote onzekerheid
(bv. door echtscheidingen) en door een lawine van informatie. In combinatie
met het stervend christelijk waardestelsel is dit voor veel kinderen een niet
te nemen hindernis. In deze periode is nog een duidelijk generatieconflict
aanwezig. Het geëmancipeerde kind is in staat kritiek te leveren op de
leefstijl van de volwassenen, die niet in staat zijn in harmonie te leven met
hun omgeving en die geen tijd hebben voor wat belangrijk is. Zo vindt Madelief
het vervelend dat haar moeder een drukke baan heeft en nooit tijd kan
vrijmaken. Zij wijst mama geregeld op haar verantwoordelijkheden. Er is sprake
van een omgekeerde ouder-kindrelatie: het zijn Polleke en Madelief die hun
ouders raad geven (en soms onder druk zetten) om een andere levensstijl aan te
nemen.
In de
jaren ’90 is er in de jeugdliteratuur een tendens naar een meer
postmodernistisch kindbeeld. Deze evolutie is duidelijk merkbaar in Voor
altijd samen, amen en uit zich in een dedramatisering van het
generatieconflict en de mogelijkheid om gelukkig te leven in een wereld vol
onzekerheid. Typisch is dat kinderen beter met de onzekerheid in het
postmodernisme kunnen omgaan dan hun ouders, die het ontbreken van grote
waarheden als een verlies ervaren. De dedramatisering van het generatieconflict
is in Voor altijd samen, amen uitgewerkt als een omgekeerd
generatieconflict: het lijkt alsof Polleke haar moeder en vader een aantal
burgerlijke waarden wil bijbrengen die zij zelf blijkbaar verloren hebben,
zoals discretie en fatsoen of verantwoordelijkheid. Af en toe lijkt Polleke een
jonge ‘Hyacinth Bucket,’ die, het koste wat het wil, probeert om de schone
schijn op te houden. Typerend is de uitspraak: “Grote mensen zijn zooo
kinderachtig!” Vaak blijkt dat kinderen de wereld waar ze in leven beter inschatten
dan de volwassenen.
Opvallend is dat Polleke met een
aantal onzekerheden in de postmoderne maatschappij totaal geen problemen heeft.
Een goed bewijs van haar ontspannen houding tegenover de postmoderne, gevaarlijke
wereld, is haar omgang met vreemde culturen. Polleke heeft geleerd om
ongedwongen met haar Marokkaanse klasgenoten om te gaan. Zij weet dat er
culturele verschillen zijn, maar maakt daar geen probleem van. Pollekes moeder
en de meester bewegen zich aanzienlijk minder vanzelfsprekend in de
multiculturele samenleving; zo hebben zij een hevige discussie over de vraag of
een bepaald briefje van Polleke al dan niet racistisch was. Volwassenen kunnen
uit vrees voor racisme geen onderscheid meer maken tussen een ruzie tussen vrienden
en racistische uitlatingen.
Postmodernistische en
modernistische kenmerken betekenen voor jeugdliteratuur een verrijking: de
boeken worden er misschien niet eenvoudiger op, maar lezers die bereid zijn de
inspanning te leveren, beleven meer plezier aan hun lectuur en voelen zich meer
betrokken bij het verhaalde. Op die manier wordt lezen een spannend en
persoonlijk avontuur.
Bibliografie
Grote mensen, daar kan
je beter soep van koken. Querido, 1997.
Het geminachte kind
: acht stukken. De Arbeiderspers, 1980.
Met de poppen
gooien. Querido, 1986.
Voor altijd samen, amen. Querido,
1999.
Het geluk komt als de donder. Querido, 2000.
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswelp
deze pagina printen of opslaan